Noord en Zuid. Jaargang 4
(1881)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 350]
| |
Kortheid van uitdrukking.De geachte redactie van Noord en Zuid heeft mij in den vorigen jaargang de eer gedaan, eene opmerking van mijne hand over te nemen, die als aanteekening aan den voet eener bladzijde in een ander tijdschrift was geplaatst. Die opmerking betrof enkele samengestelde woorden, als: timmergereedschap, tuinhark, historiekennis, staatswijsheid, rekenvoorstel, plantbeschouwing, staatspartij en andere, waarvoor sommigen thans schrijven ‘timmermansgereedschap, staatsmanswijsheid, rekenkundig voorstel, staatkundige partij’ enz., met welke laatste schrijfwijze ik mij niet vereenigen kon; of liever, ik gaf aan de eerste de voorkeur, omdat die beknopter is. Doch nu komt men, in een leerzaam en lezenswaardig opstel, op bladz. 183 van dezen jaargang, met de op- (of aan-?) merking voor den dag, dat er een fijn onderscheid kan gemaakt worden tusschen ‘timmergereedschap’ en ‘timmermansgereedschap’; tusschen ‘rekenvoorstel’ en ‘rekenkundig voorstel’; iets, dat ik zeer wel gelooven wil. Let wel op: men zegt niet, dat dit onderscheid werkelijk bestaat; niet dat de spraakmakende gemeente dit onderscheid heeft vastgesteldGa naar voetnoot1); maar men zou, op zijn studeerkamer met zichzelf keuvelend, zoo in zijn eentje kunnen bepalen, dat er voortaan onderscheid van beteekenis zal zijn tusschen die woorden. Als de zooeven genoemde spraakmakende gemeente haar zegel hecht aan die nieuwe bepaling, dan zijn wij klaar. Dáár zit het hem juist! Niemand wane intusschen, dat ik de juistheid aan de bondigheid wil opgeofferd zien, integendeel. Maar om juist te spreken en te schrijven houde men rekening met de beteekenis, die 't gebruik aan de woorden geeft, niet met zelfgemaakte onderscheidingen. Afstappende van de samenstellingen, wensch ik met een klein voorbeeld aan te toonen, dat ook kortheid van uitdrukking hare onmiskenbare waarde heeft. We waren met ons vieren, toen één onzer een voortvluchtig blaadje van den grond raapte, 't welk afkomstig was uit een oud jaarboekje. Terstond begon hij, op gemaakten declamatie-toon het volgende voor te lezen: ‘Met der Tijd.’
‘Slechts met der tijd verdraagt de woeste Stier
Den ploeg, en went aan 't harde halsjukdrukken;
En leert het paard, hoe vol van moed, hoe fier,
Zijn bek den toom, om voor den mensch te bukken.
| |
[pagina 351]
| |
Slechts met der tijd wordt de onbetembre aard
Der Afrikaansche leeuwen zelfs bedwongen;
En de elephant, wiens gramschap huivring baart,
Tot slavernij en dienstbaarheid gedrongen.
De tijd alleen maakt dat de druiftros zwelt,
En 't tarwengraan zijn korrelen ontwikkelt;
De tijd alleen dat de oogst tot rijpheid helt
En 't ooft door keur van smaak 't gehemelt' prikkelt,
De tijd verstompt den scherpen koutertand
Verteert de kei en diamanten steenen,
Ontwapent zelfs de gramschap, hoe ze ook brandt,
En biedt weer troost na droevig tranen weenen.’
‘Naar het latijn.’
Deze verzen, of liever de spotternij er mee, gaf aanleiding tot eenige gesprekken over goede en slechte poezie. Niets is zoo geschikt om kritische opmerkingen te ontlokken, als slechte verzen. Eén onzer maakte de opmerking, dat bovenstaande verzen niet ‘gespierd’ waren, en dat men er vooral een' grooten omhaal van woorden in opmerken kon. Anderen bestreden dit, want in zaken van smaak kan men zelden door redeneering tot een slotsom komen. Daarop volgde eenig gehaspel; aanmerkingen op sommige uitdrukkingen, verdediging dier uitdrukkingen door anderen, enz enz. Eindelijk spraken we alle vier tegelijk en door elkaar, en niemand luisterde. De discussie was totaal in de war. 't Liep nog uit op een weddingschap. Onze Criticus, die de verzen niet ‘gespierd’ had gevonden, nam aan, in den loop dier week een vers te schrijven, dat in 't zelfde aantal regels meer denkbeelden zou bevatten. Of de weddingschap al of niet gewonnen is, kan de lezer zelf beoordeelen, na vergelijking met de volgende verzen, die geplaatst werden in 't Friesch Volksblad van den 5 October 1878. ‘Slechts Mettertijd.
‘Slechts mettertijd verdraagt de woeste stier
Het ploegjuk, en het trotsche paard den toom;
De ontembre leeuw van Afrika, hoe fier,
Wordt mettertijd - bedwongen - traag en loom.
Zelfs de olifant verricht den dienst der slaven
Zoolang gij hem met zachten teugel leidt
En niet zijn gramschap wekt. Wilt gij u laven
Aan ooft, wacht tot de tijd het u bereidt.
| |
[pagina 352]
| |
‘Op vruchtbare akkers golft het voedend graan
't Welk rijpt door tijd alleen. De druiftros zwelt
En lacht u als een wenkend meisjen aan.
De tijd vernietigt 's dwingelands geweld,
En werpt zijn troon omver; bevrijdt de Volken,
Versplintert rotsen, splijt den harden steen.
Hij voedt de hoop, verzacht den toorn, en drijft de wolken
Van bijgeloof en dwaasheid voor zich heen!’
P. WESTRA.
Ferwerd, Juli 1881. |
|