Noord en Zuid. Jaargang 4
(1881)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 341]
| |
Klankwijziging.Is 't in 't algemeen waar, dat het voor een vreemde moeilijk is, eene gewestelijke uitspraak na te bootsen, zóó, dat hij zich niet dadelijk als vreemdeling verraadt - inzonderheid is dat op de Zeeuwsche uitspraak van toepassing. Deze toch bezit bijzondere eigenaardigheden, vreemd aan andere provincialismen, terwijl de taal rijk is aan idiotismen, wier gebruik alleen den Zeeuw voor de hand ligt. Om het eerste te bewijzen, willen wij voor 't oogenblik ons bepalen bij de klankwijziging, die de a in verschillende gevallen alhier ondergaat. 't Is ons niet mogelijk, overal de reden daarvan op te sporen. Wellicht, dat de etymologie daarover licht verspreidt, en dan kan de aanwijzing, in de volgende voorbeelden gegeven, den taalgeleerden eene welkome bijdrage zijn.
De a wordt in Zuidbeveland in de meeste woorden uitgesproken als ai, b.v. in malaise; wanneer op de a eene r volgt, zooals in varen enz., dan luidt zij als è in père. In andere gedeelten van Zeeland, in 't noorden (Schouwen-Duiveland, Noordbeveland) en in 't Zuiden (Z.-Vlaanderen) zweemt zij naar de o klank. Maar zelfs in dezelfde streek hoort men bij verschillende woorden een onderscheiden klank, waarvoor oppervlakkig geen grond schijnt te bestaan. Vooreerst treft het ons, dat sommige woorden de a klank zuiver behouden, al is het aantal niet groot. Dit is het geval met braaf, graaf (niet bij samenstelling, als in dijkgraaf) draak, nachtegaal, aap, kaap, raar, klaas en sinterklaas, vaas, kaart, knaap, gaar, Waar achter de a eene d komt, wordt de d niet gehoord; de euphonie wil dan de samensmelting der lettergrepen. - Baden klinkt baaien, kaden als kaaien, laden als laaien of laeën. - Daarentegen wordt raden, raaien, meestal raeën, paden, patten; maden, maenen; spaden, spaeën. Het voegwoord maar, wordt uitgesproken als mèr, doorgaans met weglating van de slotletter; naar, als voorzetsel gebruikt luidt nir, ook met inslikking van de r; doch als bijvoegelijk naamw. wordt naar uitgesproken, zooals 't behoort. Haar, zelfst. n.w., luidt (h)aer; doch als bezittelijk voornw. (h)eur. Zeldzaam is de verandering van aa in oo. Voorbeelden daarvan zijn: rapen, roopen (n.l. knolgewassen, niet het werkw. rapen); kanen, koonen; spaanders, spoonders. Rakelen worde roekelen; b.v. het vuur oproekelen. | |
[pagina 342]
| |
Gaas luidt gemeenlijk gaais. Schaatsen als schessen. Raar heet aarig; het onderscheid tusschen raar en aardig wordt niet in acht genomen. Alles, wat vreemd voorkomt, heet aarigGa naar voetnoot1). Daar roekelen voor rakelen, zooeven genoemd, op zich zelf staat, dient opgemerkt te worden, dat hierin de oe-klank waarschijnlijk slechts een zachtere vorm van de oo is. Zoo hoort men ook van ‘de puupe uutkoetere(n), voor koteren, dat men weer hoort in puupkoter’. Zoo is dus roekelen analoog met roopen, koonen enz. Een en ander strekt ten bewijze, hoe gemakkelijk men zich kan vergissen, waar men meenen zou, dat woorden van gelijke of gelijksoortige samenstelling denzelfden klank zouden hebben. Waarom gaar niet verandert; garen en gaarne daarentegen als gaeren luidt; haar, z. n.w. en haar, bez. voornw. weer niet gelijk zijn, is zeker moeilijk uit te maken. Rapen, werkw. en rapen, zelfst. nw. geven hetzelfde verschijnsel. Dit, en andere genoemde afwijkingen zijn oorzaak, dat zuivere nabootsing onmogelijk is. Bij de overige klinkers vinden wij soortgelijke gevallen. Wellicht komen we hierop later terug.
Nisse, 8 Juni 1881.
J. KOUSEMAKER Pz. |
|