Gelegenheidsgedichten.
(Zie N. en Z. IV. bl. 287.)
Hoe duidelijk en voorzichtig hier over ‘gelegenheidsgedichten’ gesproken zij, is het toch niet overbodig nog eens met nadruk te wijzen op het misbruik, dat van dit woord gemaakt wordt. Met een enkel woord heet het: ‘Gelegenheidsgedichten behooren tot een veroordeeld genre’ en ‘gelegenheidsdichter’ heet gelijk te staan met ‘pruldichter’. Men denkt daarbij aan bruiloftsdichten; aan verjaarverzen, nieuwjaarswenschen en derg, maar zal toch wel niet tegenspreken, dat ook daaronder meesterstukken voorkomen. Waar eene bijzondere gelegenheid den dichter bezielt, daar wordt zijn gelegenheidsstuk een meesterstuk; is 't niet voor alle tijden, dan toch voor den zijnen. Pindarus, wiens gedichten bij Grieken en Romeinen voor de beste lyriek golden, schreef... op de maat bestelde gelegenheidsdichten; de Hollandsche natie is een gelegenheidsstuk, Vondel's uitmuntend Lijkoffer van Maagdenburg eveneens.
De dagen van den vrijheidskrijg tegen Napoleon hebben gelegenheidsliederen en dito drama's opgeleverd, die wij thans onder andere omstandigheden gedeeltelijk niet meer bewonderen, maar die tot het beste en meest bezielde behooren, wat ooit geschreven werd en onder gelijke omstandigheden gelijke bewondering zouden wekken.
d. B.