duitsche leer = ledig en bij later onderzoek is mij gebleken, dat zulks werkelijk het geval is.
In het Niebelungenlied, uitgegeven door den hoogleeraar Adolf Holtzmann 1857, leest men in den eersten regel van strophe 321:
Herberge wurden laere, dô si von dannen riten.
Strophe 948 luidt:
Dô sprâchen sîne jägere: mag ez mit hulden wesen,
sô lât uns, herre Sîfrit, der tier ein teil genesen;
ir tuot uns hiute laere den berc unt ouch den walt.
Deze strophe is uit het XVIe Aventiure en verplaatst ons op 't oogenblik, dat de jagers, ziende welk eene verwoesting Siegfried onder het wild aanrichtte, hem verzochten een gedeelte der dieren te sparen (= genesen) want, zeiden zij:
gij maakt ons heden ledig den berg en ook het woud.
Na den dood van Siegfried schonk Chriemhilde hare hand aan der Hunnen Koning en verliet Worms voor het Hunnenland. Hare reis derwaarts wordt beschreven in het XXI Aventiure en daarin vinden wij in strophe 1322:
In der stat ze Pazzouwe war er bisschof,
Die herberge wurden laere unt auch der fürsten hof.
Mij dunkt dat uit de aangehaalde voorbeelden duidelijk de overeenkomst en beteekenis tusschen beide woorden laar en leer gebleken is.
G.A. Vorsterman van Oijen
Aardenburg, 30 Mei 1881.
Onjuist was het laar een suffix te noemen - dit was echter zeker niet hedoeld.
Er bestaan twee woorden laar.
1o. een adject. lari ohd. en osaks. zie Notker en Heliand enz. nhd. leer - dit is het bij Kiliaan voorkomende inanis - pascuum publicum enz. Niet onmogelijk is, dat dit door valsche etymologie in verband werd gebracht met het volgende en dat in enkele gevallen die overgang van laar van ‘ledige plaats’ op ‘huis’ plaats had.
2o. lari = Lat. mansio ohd. Als bewijs voer ik hier eene plaats uit Otfried aan mines fater hus ist breit... Thar ist managfalt gilári = In het huis mijns vaders zijn vele woningen;
en Otfr. 11, 11, zi pnemo altgilare. Augustus beval dat ieder naar zijn stamhuis moest gaan. Men vindt het verder in Frideslari (waar het onmogelijk vacuum doch wel mansio kan beteekenen.)