Noord en Zuid. Jaargang 4
(1881)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 299]
| |
Ga naar voetnoot1) Eene korte toetsing van ‘Trauttwein von Belle's’ ‘Een blik op de Belgische literatuur.’Ga naar voetnoot2)Meer dan elk ander Zuid-Nederlander, waardeer ik de welwillende onpartijdigheid, waarmede gij, ook in de kolommen van Noord en Zuid en elders, het uwe bijdraagt om het gaan en staan onzer Zuid-Nederlandsche letteren bij de lezers van het Noorden bekend te maken. Dat gij tevens niets meer behartigt, dan dat het beeld dat gij van die letteren ophangt zoo trouw en volledig mogelijk weze, is bij mij een geloof, en juist dit geloof boezemt mij het vertrouwen in, dat gij onderstaanden regelen volgaarne eene plaats in uwe uitmuntende uitgave zult verleenen, ‘ter zaliger stichtinghe ofte aedificatie’ van allen, over de ‘onpartijdigheid, en geleerde kennis van zaken’ door sommige zeer gevierde en begunstigde critici, in tijdschriften, die er op bogen de geheele wereldliteratuur af te spiegelen, in talrijke gevallen aan den dag gelegd. De artikelen, waarop ik bovenaan, in mijn opschrift, doelde, hebben in Zuidnederland ondanks de degelijke (doch onvolledige) terechtwijzigingen van een Belgisch litterator, en trouwens ook in het NoordenGa naar voetnoot3), vrij wat verbazing veroorzaakt. Men vraagt zich hier af, wat van beide meest verwondering hoeft te baren, of de bekrompenheid en onwetendheid des Magazin-correspondenten, waar het aankomt op eene echte bekendheid met onze Zuid-Nederlandsche letteren, of wel zijne partijdigheid en voorberadene oordeelvelling, waar het er op aankomt onze schrijvers te beoordeelen. Zoowel wat de Vlaamsche, als wat de Fransche letteren in Zuid-Nederland betreft, is deze dubbele critiek juist. Wat de Vlaamsche betreft, die willen wij echter heden buiten pleit laten. Daarop werd reeds op voorhand door ons geantwoord, in onze ‘vijftig jaren vlaamsche Poezie.’ Wij kunnen evenwel niet nalaten den N.-ned. lezer een klein beetje juister in te lichten over de Fransch-belgische letteren, waarvan de heer Trauttwein von Belle evenveel schijnt te kennen als een Sinees! Onder de dichters, zoeken wij vergeefs in zijne opgave, de namen van Clesse, Daufresne (onlangs overleden), Madame Ruelens, onder de vertegenwoordigers der oude school, en bizonder, van Weddinghen, de aalmoezenier des konings, - voorts de talentvolle redacteur van den Antwerpschen Précurseur, Georges Eeckhoudt, en de te Parijs | |
[pagina 300]
| |
verblijvende Jules Bailly en Georges Rodenbach, al dichters, die in echte waarde, niet in pathos wel is waar, den academieker Potvin verre achter hen laten. Van Clesse, wiens liederen genoeg bekendheid genieten, hoeven wij niet te spreken; Danfresne de la Chevalerie, de dichterlijke lancier-overste, gaf in 't licht (1855, Tournai) Chansons, - in 1876 (Mons) Poesies et Chansons nouvelles, waaruit Pr. van Duyse, eveneens als uit Clesse en andere Fransch-belgische schrijvers, meer dan een stuk verdietschte; verder kennen wij nog van Daufresne eenige Scènes in verzen, uit het leven van Christus, en eene volledige (?) uitgave zijner werken, door Palmé te Parijs over een tweetal jaren bezorgd. - Wat Madame Ruelens, de talentvolle Caroline Gravière betreft, cfr. cfr. Busken Huët, die haar in zijne ‘herinneringen aan het land van Rubens’ breedvoerig bespreekt, al is het ook geheel onjuist, de gedichten van Caroline en die van R. en V. Loveling op eene evenlinie te stellen. - Noemen wij van kanunnik Dr. van Weddinghen alleen zijn prachtig wijsgeerig gedicht, Max Volmar, dat niet alleen getuigt van een echt kunstlievend gemoed, maar tevens een echt modernen inspiratiegeest ademt; - van Eeckhoudt, den schoonen bundel ‘Les Pittoresques’ te Parijs bij Jouaust uitgegeven, en waaraan niets ontbreekt dan wat meer zelfheid; en van Rodenbach, een leerling van Coppée, den gevoelvollen bundel ‘Les Tristesses’, waarin hij den dood zijner zusters bezingt, en dat reeds een ouder broedertje, bij Palmé verschenen, bezat: le foyer et les champs. - Dan zouden wij nog kunnen noemen eenige verdienstelijke cantaten van Jules Abrassart; eenige werken, b.v. Le poëme d'une Mère van Luc. Solvay; de gedichten van den talentvollen Ad. van Soust de Borkenfeldt, o.a. La rénovation flamande en zijne cantate: Venise, door Hiel vertolkt. Als talentvolle beoefenaars van het Fransch vers, verdienen nog gemeld te worden G. Stanislaus, die in de jaarboeken van den ‘cercle Hutois’ van letteren en wetenschappen zeer lieve stukken liet verschijnen; de Vlaamsche dichter Antheunis, die nog verleden jaar te Bergen bekroond werd, en bizonder Victor Hoornaert, een jeugdig Brugsch leeraar, wiens fijn uitgebeitelde dichtstudiën, gansch attisch afgewerkt, het beste laten verhopen. Onder de Fransch-belgische novellisten van talent, vergeet Trautwein heel en al Charles de Coster († 1879), de geniale schepper van een waar meesterstuk: Thyl Uilenspiegel, een werk dat op het atelier van Adolf Dillens, de Coster's boezemvriend, gedacht en geboren werd, met teekeningen van Dillens het licht zag, en heden eene zeldzaamheid geworden is; C. Coomans, de uitgever van ‘La paix’ ook als wijsgeerig en staatkundig schrijver bekend door zijne ‘Académie des Fous’ (2 deelen), en die ons beschonk met historische novellen, waaronder ik noem: Bandouin Bras de Fer, - Richilde, - La révolution brabançonne, en vooral Jeanne Goeth- | |
[pagina 301]
| |
gebuer; G. Librocqui († 1880), die benevens eenige oorspronkelijke welgeschreven verhalen, een goed aantal van A. Snieders' werken vertaalde, en Camille Lemonnier, wiens schilderingen uit het Brabantsch boerenleven, b.v. zijn door W. Leen in 't Nederl. vertolkte ‘Bij onze Zuidbrab. Boeren’, niet enkel in vloeiend Fransch en keurigen stijl, maar tevens met fijn humor en typische waarheid geschreven zijn. Evenals de Coster en Lebrocquy, hoewel zij in 't Fransch schreven, toch onder de flaminganten thuis hoorden, zoo strijdt ook Coomans voor het behoud onzer Vlaamsche nationaliteit en breekt ook Lemonnier van tijd tot tijd eene lans, b.v. in zijn gloedvol boek: Nos Flamands, voor onze vaderlandsche zaak. Op wetenschappelijk gebied verdient zoowel als de terecht beroemde Prof. Laurent, de Leuvensche Hoogleeraar Thonissen, wiens reuzenwerk ‘Histoire du Droit-Criminel chez tous les peuples’ eerlang, zoo wij goed voor hebben, zal van de pers komen een bijzondere melding - een deel ervan is over tijd reeds verschenen.Ga naar voetnoot1) Thonissen, van wien wij ook goedgetroffen gedichten kennen, schreef ook in de Revue Catholique van vroeger jaren, studiën over vreemde schrijvers en dichters, als Hugo en Lamartine. Zijn ‘Mélange d' Histoire d' Economie et de Droit,’ en ‘Le Socialisme’ (2 d.) zijn hier te lande over bekend. Mag men met eere gewagen van Paul Devaux' ‘Etudes anciennes’ politiques sur l'hist. Romaine (2 deelen), en mag men ook Th. Juste als geschiedschrijver niet vergeten, dan hoeft men zulks evenmin te doen, noch tegenover Kervijn de Lettenhove, wiens Histoire de Flandre, 5 deelen, in Frankrijk bekroond, een waar monument is, noch tegenover Naméche, wiens 10 deelen van de ‘Histoire nationale’, een tot nu toe eilaas! onvoltrokken werk, even goed geschreven als grondig bestudeerd zijn. De reusachtige onderneming van Kervijn, als bibliophile, waar hij Froissarts' werken uitgaf, op last der Académie royale, verdient evenveel lof als zijne gloedvolle verrechtvaardiging van Jacob van Artevelde. Hoewel veel jonger dan Kervijn is toch hoogleeraar Edm. Poullet een niet minder geacht lid der Académie, en niet minder gewaardeerd als uitgever van geschiedkundige werken als ‘Histoire du droit Pénal dans le duché de Brabant, Correspondance inédite entre Philippe II et Marguérite d'Autriche’, enz.... Noeme ik nog, op wetenschappelijk gebied, Les Elzeviers ‘van Dr. Alf. Willems, - l' Histoire de la Musique dans l' Antiquité van F.A. Gevaert, Histoire du droit Public romain depuis les origines jusqu' à Justinien, van Dr. P.G.H. Willems, een werk voor de kennis des Romeinschen senaats geheel en al onmisbaar. | |
[pagina 302]
| |
Van onze orientalisten, als Prof. de Harley en Lamy, gewaag ik niet. Laat ik nog enkel melden, de vertaling van Hermann und Dorothea, in Fransche verzen, door de Linge geleverd; en de talentvolle vertolkingen uit het Vlaamsch van v. Beers, Loveling, en anderen, geleverd door A. Claus, Karl Grün, Heuvelmans, V. Lagije, A. Clavareau, enz.... Wij maken geene aanspraak op volledigheid. Het gold ons alleen eene bijdrage te leveren tot nadere kennis van ons Zuidnederlandsch letterkundig en wetenschappelijk leven, en tevens het critisch oordeel en de bevoegdheid van enkele buitenlandsche critici, naar verdienste te leeren schatten.
Doornik, 26 April 1881. Pol de Mont. |
|