Lustusams.
Wanneer dr. Gallée zijn Gutiska met een lijst van adjectieven verrijkt, wier declinatie onzeker is, dient het woord lustusams daarin te worden opgenomen. Het komt voor bij Ulfila Phil. IV, 1: brothrjus meinai liubans jah lustusamans, hetwelk overgezet zijnde beteekent: ‘mijne lieve en gewenschte broeders’. Daar het adjectief op deze plaats in vocativo staat en dus zwak verbogen wordt, laat zich niet met zekerheid opmaken of het woord ook sterk gedeclineerd werd. Neemt men aan dat de sterke nom. sg. lustusams in gebruik is geweest, dan kan men daarin een afleidsel zien met het suffix sam, en vervalt mijn opmerking (zie Langzaam), dat de Goten het suffix sam(a) niet kenden. Aan Grimm schijnt het woord ontgaan te zijn. Leo Meyer schrijft: ‘fast suffixartig erscheint es in der Zusammensetzung lustu-sama-’. Bestond dit echter uitsluitend in den zwakken vorm, dan is het nog de vraag, of de Goten er geen compositum met sama in voelden. Hoe enkele woorden op de grens staan van compositie en derivatie, blijkt o.a. uit ons woord rijk, dat als tweede lid van samenstellingen in de gemeenzame taal reeds toonloos geworden is en als rik wordt uitgesproken: belangrijk, belangrik, verg. Hendrik voor Hênrijk, Hêmrijk (in dezen eigennaam is rijk natuurlijk het substantief rîk, vorst, heer). De schrijftaal houdt zich, en volkomen te recht, aan het compositum belangrijk, rijk aan belang. De spreektaal is progressief en doet het zelfstandige woord afdalen tot den lageren rang van een suffix.
Strikt genomen is de scheiding tusschen compositie en derivatie fictief, zoolang de woorden nog in hun vollen vorm voorkomen en min of meer begrepen worden. Waarom zijn de adjectieven op -loos afleidsels? Zuivere willekeur!
P.J. COSIJN.
11 Mei '81.