Noord en Zuid. Jaargang 4
(1881)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 223]
| |
Een sati(y? u?)rische geschiedenis.At magnum fecit, quod verbis Graeca Latinis Miscuit. Toen ik mij zelven afvroeg of het hiervolgend opstel ook te hoog ging voor de lezers van ‘Noord en Zuid,’ kon ik op deze vraag, na rijp beraad, geen ander antwoord geven dan dit: wat voor de ‘Schoolbode’ niet te hoog ging, zal zeker voor ‘Noord en Zuid’ niet te geleerd zijn. De volgende verhandeling is mij namelijk uit de pen gevloeid - soms gedroppeld - naar aanleiding van een aanteekening van Dr. Sijmons, te vinden in zijne in ‘de Schoolbode’ geplaatste, zeer welwillende, maar hier en daar een weinig hypercritisch gekleurde, aankondiging van een paar afleveringen der 2de serie mijner bewerking van Whitney's Language and the Study of Language. Aangezien de in die aanteekening aangeroerde zaken ook voor een ruimeren kring van lezers niet van belang ontbloot zijn, ben ik te rade geworden hetgeen ik daarover te berde had te brengen ter plaatsing aan te bieden aan het orgaan dat niet alleen voor Noord-, maar ook voor Zuid-Nederland bestemd is, en in de rubriek C. der inleiding zijne kolommen onder anderen ook openstelt voor ‘woordverklaring, woordafleiding, alsmede voor verhandelingen over de spelling, wanneer zich hier of daar bedenkelijke nieuwheden vertoonen.’ In opgemelde aanteekening komen alle drie laatstgenoemde zaken ter sprake, en eene eenigszins uitvoeriger uiteenzetting kan b.v. voor degenen die zich voor de betrekking van leeraar in de Nederlandsche taal en letterkunde bekwamen, vooral ook daarom van veel nut zijn, omdat het hun daardoor recht duidelijk zal worden dat nog om andere, dan de in 't opstel getiteld ‘Examen M.O. in 't Nederlandsch’ (Noord en Zuid, IV. I p. 58) te recht opgegeven, reden, een degelijke kennis van 't Grieksch en Latijn onmisbaar is voor ieder die van plan is om, in vele opzigten, geen louter geloovig naprater te blijven, maar een uit eigen oogen ziend, zelfstandig onderzoeker te worden. Ook zal het misschien voor de mannen van de oude talen bij uitnemendheid, die, ondanks de nieuwe regeling van 't gymnasiaal onderwijs, op zeer enkele uitzonderingen na, nog altijd de mannen der oude talen en niets meer zijn gebleven, een spoorslag zijn om ook eens den voet te zetten op 't gebied dor nieuwe taalbeoefening, wanneer ze zien dat wij mannen van de nieuwe richting op 't gebied der taalwetenschap steeds met onverflauwde belangstelling het oog | |
[pagina 224]
| |
houden gevestigd op 't geen door noeste werkers op 't veld der klassieke letteren χατ᾽έξοΧήυ voor en na wordt aan 't licht gebragt.
Ik had dan, om ter zake te komen, in een nootje op pag. 72 van genoemde 2de serie gezegd: ‘Satirisch komt van 't Latijn satyra (hekeldicht’). Hierbij teekent Dr. Sijmons aan: ‘Satirisch komt niet van 't Latijnsche satyra, maar van satira, of ouder satura, eigenlijk lanx satura = schotel vol gemengde spijzen (van satur, zat, vol), dan een gedicht dat onderwerpen van verschillend karakter kan behandelen, gelijk b.v. de satiren van Horatius. Ten slotte kreeg het woord de beteekenis van “hekeldicht.” Vroeger bracht men het woord dwazelijk in verband met de saters der Grieksche mythologie, daar van daan de verkeerde spelling satyrisch.’ Met 't oog op deze inhaltschwere aanteekening, mag ik wel met Cicero zeggen: Longi, vir doctissime, sermonis initium pepulisti! Want, voorwaar, over deze aanteekening valt niet weinig in 't midden te brengen. Immers, nauwlettend gelezen, wordt in deze aanteekening achtereenvolgens niet meer of minder beweerd dan: ten eerste: satirisch komt van satira; ten tweede: satira komt van satura; ten derde: satura komt van lanx satura; ten vierde: satura heeft eerst na Horatius de beteekenis van hekeldicht gekregen: ten vijfde: satura werd vroeger dwazelijk met de saters der Grieksche mythologie in verband gebragt; ten zesde: aan deze dwaasheid dankt de verkeerde spelling satyrisch haar ontstaan. Ten einde het in zwang raken van verkeerde voorstellingen onder mijn landgenooten, naar best vermogen, te keer te gaan, zal ik, zoo duidelijk als ik 't vermag, trachten te betoogen: ten eerste: dat satirisch NIET komt van satira; ten tweede: dat satira NIET komt en niet komen kan van satura;. vrouwelijken vorm van 't Lat. adjectief satur, zat, vol; ten derde: dat de afleiding satura van lanx satura alles behalve zeker is; ten vierde: dat de uitdrukking lanx satura alleen bij woordverklarende, veel-verzinnende scholiasten, maar bij geen enkel gezaghebbend Latijnsch schrijver wordt aangetroffen; ten vijfde: dat de satura reeds lang vóór Horatius tot een hekeldicht was verheven; ten zesde: dat het nog zoo geheel dwaas niet is, zoo men satura een weinig met de saters (σἀτνροι) in verband brengt, zooals dat onder anderen op nieuw eenigermate wordt gedaan door een man die op 't gebied der Eomeinsche staat- en letterkundige geschiedenis WEL | |
[pagina 225]
| |
een stem mee in 't kapittel heeft: ik bedoel Theodores Mommsen; ten zevende: dat in allen gevalle de spelling satyrisch haar ontstaan niet direct aan een dwazelijk in verband brengen van de satura met de saters heeft te danken. | |
I.
| |
[pagina 226]
| |
De berichten ons door de klassieke oudheid over de satura nagelaten, zijn uiterst sober. Titus Livius en Horatius zijn bijna de eenigste klassieke schrijvers die er opzettelijk van gewagen. Titus Livius - Horatius en een enkelen anderen zegsman sparen we tot straks - spreekt er van in 't welbekende IIde hoofdstuk van 't 7de boek zijner Romeinsche Geschiedenis. Een aandachtige lezing en nauwgezette overweging van den inhoud en de bewoordingen van genoemde Liviaansche passage - zooals ze daar staat - geeft ons - ik zal dat lager uitvoerig aantoonen - recht om aantenemen dat ook de oudste satura een soort van kluchtspel was, 't welk, nadat het, ten gevolge van 't door Livius Androni'cus (240 v. Chr.) invoeren van meer regelmatige tooneelspelen, een tijdlang in onbruik was geweest, of ten minste op den achtergrond was geschoven, door de Romeinsche jeugd op nieuw in zwang werd gebragt, vervolgens in een naklucht (exodium) veranderde en onder deze gedaante, in 't zoogenoemde Atellaansche kluchtspel, waarin ook dartele en moedwillige spotternijen schering en inslag waren, op- of overging. Stond de satura haar oorspronkelijke rol als dartel, schertsenden spottend kluchtspel aan de Atellana af, haar naam bleef bestaan. De oude dichters, zooals Ennius en Pacuvius, vervaardigden nog altijd saturae, die evenwel weinig schijnen te hebben beteekend. Later echter, in de 2de helft der 2de eeuw voor Christus, werd de satura met een nieuw en krachtig leven bezield door den Romeinschen Ridder Cajus Lucilius, den vertrouwden vriend van Laelius en Scipo, die onder den naam van saturae gedichten begon te schrijven, waarin hij, in den geest der oudere kluchten van dien naam en naar 't voorbeeld der groote Grieksche blijspeldichters der zoogenoemde oude komedie, Eu'polis en Crati'nus en Aristo'phanes, staatkundige, maatschappelijke en letterkundige gebreken met onvervaarde vrijmoedigheid, met bijtende scherts en bittere spotternij over den hekel haalde, en daardoor de vader werd van alle volgende hekeldichters. Hekelen was onder de Romeinen een zeer oude liefhebberij. En hoe kon het anders in een staat waarin reeds vroeg zooveel partijstrijd woedde. Een ontegenzeggelijk bewijs van 't vroegtijdig bestaan der hekelzucht levert ons niet alleen de oudere, lagchende en spottende satura, maar vooral de welbekende, door Augustinus in zijn geschrift De Civitate Dei bewaarde plaats uit Cicero's boek De RepublicaGa naar voetnoot1), bevattende een, later medetedeelen, stuk uit de, | |
[pagina 227]
| |
± 450 v. Chr. opgestelde wetten der XII tafelen, waarin ieder die een schimpdicht maakte of zong met niet meer of minder bedreigd wordt dan - den dood. Ook vroegere, welbekende voorgangers van Lucilius zwaaiden reeds de geeselroede van 't hekeldicht. Reeds 100 jaar voor den vader van 't eigenlijk hekeldicht, had Cnaeus NaeviusGa naar voetnoot1) den ouderen Scipio den Afrikaan en de magtige familie der Metellussen zoodanig in zijne komediën gehavend, dat hij zijn stoutheid met levenslange ballingschap moest boeten. Cn. Naevius bediende zich in zijne gedichten van de Oud-Romeinsche, d.i. van de Saturnijnsche versmaat. Lucilius, schoon evenals Naevius een warm voorstander van 't echt Oud-Romeinsche en een even warm tegenstander van de, vooral sedert de inneming van Carthago (146 v. Chr.) en Corinthe (146 v. Chr.), hoe langer hoe meer veldwinnende, hellenizeerende richting, voegde zich toch in zoover naar den geest des tijds, dat hij zijn verzen in den, vooral door Ennius' voorbeeld in zwang geraakten, Griekschen hexameter schreef. Hierdoor en doordat hij zijne hekelingen niet meer in den vorm van kluchtspelen of komedies, maar in een voortloopend gedicht kleedde, onderscheidde Lucilius zich in 't oog zijner landgenooten zoodanig zoowel van zijne Grieksche als Romeinsche voorgangers, dat hij geacht werd de schepper te zijn van een geheel nieuw, zelfs door de Grieken niet in dien vorm beoefende, soort van gedicht. De Grieksche dichters toch, zooals b.v. de bittere Archi'lochus, bedienden zich voor hunne zamenhangende schimpdichten veelal van de jambische versmaat, die ook in de blijspelen, waarin zij staatkundige, maatschappelijke of letterkundige gebreken aan den spot hunner medeburgers prijs gaven, de hoofdrol speelde. Intusschen had Lucilius toch ook wat den vorm, d.i. de versmaat, betreft eenigermate een Griek tot voorganger, zooals blijkt uit een plaats van Johannes Laurentius Lydus De Magistratibus Regni Romani.Ga naar voetnoot2) Daar deze plaats, in meer dan één opzigt, geschikt is om ons te brengen waar wij willen zijn, zal ik mij de moeite getroosten ze hier, zoover noodig, overteschrijven. Boek I, hoofdstuk 41 laat de Lydiër zich aldus hooren: ‘RhintônGa naar voetnoot3) vervaardigde het eerst een komedie in hexameters, en naar zijn voorbeeld schreef de Romein | |
[pagina 228]
| |
Lucius spotverzen in heroïsche versmaat (= hexameters). Na hem en zijne onmiddelijke navolgers, die de Romeinen saturici noemen, streefden de jongeren den trant van Cratinius en Eupolis na; wendden wel is waar de metra van RinthôN, maar tevens de spotternijen der genoemde dichters aan en bragten aldus voor goed de saturische komedieGa naar voetnoot1) in zwang. Horatius hield zich binnen de grenzen der kunst, maar Persius, SôphrônGa naar voetnoot2) willende nabootsen, overtrof zelfs Ly'cophron in duisterheid, etc..Ga naar voetnoot3) De opmerkingen, door den inhoud dezer passage noodzakelijk gemaakt, tot straks verschuivend, zullen we - ons doel brengt dat mee - ze eerst in 't oorspronkelijk Grieksch overschrijven: Ρινθων ἑξαμέτροις ἔγραψε πρῶτος κωμῳδίαν, ἐξ οὗ πρῶτος λαβὼν τὰς ἀφορμὰς Λουϰίλιος ὁ Ρωμαῖος ἡρωϊϰοῖς ἔπεσιν ἐϰωμῴδησε. Μεθ᾽ ὁν ϰαὶ τοὺς μετ᾽ αυτόν, οὕς ϰαλοῦσιν Ρωμαῖοι σατυριϰούς, οἱ νεώτεροι, τὸν Κρατίνου ϰαὶ Ευπόλιδος χαραϰτῆρα ζηλώσαντες, τοῖς μὲν Ρίνθωνος μέτροις, τοῖς δε τῶν μνημονευθέντων διασυρμοῖς χρησάμενοι, τὴν σατυριϰὴν ἐϰράτυναν ϰωμῳδίαν. ‘Οράτιος μὲν οὐϰ ἔξω τῆς τέχνης χωρῶν, Πέρσιος δὲ τὸν ποιητὴν Σώφρωνα μιμήσασθαι θέλων, τὸ Λυϰόφρονος παρῆλθεν ἀμαυρόν. Τοῦρνος δὲ ϰαὶ Ιουβενάλιος etc. Wat is nu voor ons doel uit den Griekschen text te halen? Wat voor ons vooreerst van 't meeste gewigt mag heeten, is dit dat de Griek | |
[pagina 229]
| |
Lydus ons verzekert dat de Romeinen Lucilius, Horatius en Persius en andere hekeldichters niet satirici noemden, maar saturici! Oppervlakkig beschouwd zou men kunnen denken dat dit een afdoend bewijs was voor de juistheid van Dr. Symon's beweren dat satira oorspronkelijk satura luidde, en dat Lydus hier het oorspronkelijke Latijnsche adjectief heeft bewaard. Indien we echter den Griekschen tekst een weinig nauwkeuriger bekijken, dan zullen we bemerken dat de Griek een Latijnsche u geregeld weergeeft door een Grieksche ou:Ga naar voetnoot1) Lucilius heet bij hem Loukilios, evenzoo Turnus - Tournas, en Juvenalis - Joubenalios. Ware dus het hier door den Griek gebezigde woord het van 't Latijnsche satura afgeleidde * saturicus, dan zou hij het natuurlijk niet saturikos hebben gespeld maar satourikos. Maar indien saturikos geen vergriekscht Latijnsch woord is, wat mag het dan zijn? Wel 't is puur Grieksch. Zie hier hoe de vork in den steel zit. De Grieken bezaten ook een kluchtspel dat, evenals de latere satura exodiaria en de Atellana, als kluchtig nastuk, gewoonljjk na 't opvoeren van een trilogie,Ga naar voetnoot2) ten tooneele werd gebragt. Dit kluchtspel heette, omdat er op de een of ander manier saters bij te pas kwamen, saturos. Van dit saturos hadden de Grieken, met den bij hen zeer gebruikelijken uitgang kos, een adjectief saturikos afgeleid. DE ROMEINEN HADDEN VAN HUN satura GEEN ADJECTIEF GEVORMD; saturicus IS BIJ GEEN KLASSIEK SCHRIJVER TE VINDEN. Toen nu de Latijnsche commentatoren en scholiasten (woord- en text-verklaarders) over de verschillende soorten van tooneelspelen bij de Grieken en Romeinen gingen schrijven, noemden zij de Grieksche naklucht, den saturos of het drama saturikon, met den verlatijnschten vorm van 't Grieksche adjectief saturikos. En hoe zag die verlatijnsche vorm er uit? Indien we ons herinneren, dat de Grieksche adjectief-uitgangen -kos, -kê, -kon in 't Latijn vertegenwoordigd worden door de uitgangen -cus, ca, cum, en dat de Romeinen, ten gevolge van de steeds meer veld winnende hellenizeerende richting, reeds in de dagen van Cicero (106 - 43 v. Chr.) het Grieksche letterteeken Y bij hun alphabet hadden gevoegd, ten einde daardoor de Grieksche letter ypsilon (v) af te beelden, dan spreekt het van zelf dat het Grieksche adjectief mn. saturikos, vr. saturikê; onz. saturikon in 't Latijn voor de drie geslachten de gedaanten satyricus, satyrica, satyricum moest aannemen, evenals lurikos, lurikê, lurikon (lyrisch) zich in 't Latijn vertoont als lyricus, lyrica, lyricum. Dus noemden de Latijnsche commentatoren en scholiasten het Grieksche drama saturikon natuurlijk drama satyricum of fabula of fabella (= tooneelspel) | |
[pagina 230]
| |
satyrica of wel, met verzwijging van fabula of fabella, kortweg satyrica.Ga naar voetnoot1) Nu werd door genoemde Latijnsche commentatoren en scholiasten de Grieksche naklucht, het drama satyricum, vergeleken en gelijk gesteld met de Romeinsche naklucht de fabula Atellana, waarin de oude burleske satura was opgegaan; ja, die Atellana werd soms door hen met het drama satyricum verward en satyrica geheeten, terwijl omgekeerd het drama satyricum soms satyra werd genoemd.Ga naar voetnoot2) Wat was nu, bij dezen verwarden staat van zaken, natuurlijker dan dat de scholiasten, toen zich de behoefte aan een adjectief van satura (hekeldicht) deed gevoelen, gelijk ze satyros verwarden met satyra, nu ook het adjectief satyricus gingen bezigen als adjectief van satyra (satura). En is het werkelijk aldus geschied? Wel zeker. Lydus had volkomen gelijk, toen hij verzekerde dat de latere Romeinen hunne hekeldichters met den naam van saturici, d.i. satyrici bestempelden. Zoo heet bij Sidonius Apollinaris (± 450 n. Chr.) een hekeldichter meer dan eens satyricus, en hekelend als bijwoord satyricee; Lactantius (± 320 n. Chr.) noemt een hekeldicht een carmen satyricum en reeds vrij wat vroeger teekent Porphyrion (± 180 n. Chr.), de welbekende commentator van Horatius bij Ep. I, 15, 1 aan: Scribit satyrice de Bajarum luxuria = Hij schrijft hekelend over de weelderigheid van Bajae. Uit al het aangevoerde blijkt, dat satyricus van denzelfden oorsprong is als epicus, lyricus, dramaticus, tragicus, comicus etc., welke alle louter de Latijnsche vormen zijn van de oorspronkelijk Grieksche adjectieven epikos, lurikos, dramatikos, tragikos, komikos, etc. etc. Houden we dus den eigenlijken oorsprong van het door de latere Latijnsche schrijvers in gebruik genomen adjectief in 't oog, dan is niet satirisch de juiste spelling, maar satyrisch, evenals men lyrisch spelt, en niet lirisch. Wil men intusschen, ter onderscheiding, satirisch = hekelend en satyrisch = tot de saters of het satyrspel behoorend' blijven gebruiken, dan is daar natuurlijk niets tegen. Alleen mag men den volke niet verkondigen dat satirisch, den oorsprong in 't oog gehouden, meer juist is dan satyrisch; want satirisch dankt, evenals satira, zijn ontstaan aan een latere verwarring. Dit zal in 't volgend opstel, naar ik hoop, overtuigend worden aangetoond.Ga naar voetnoot3) J. BECKERING VINCKERS. (Wordt vervolgd.) |
|