Noord en Zuid. Jaargang 4
(1881)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 218]
| |
Waden.In een onbewaakt oogenblik heeft mijn vriend Verdam het ww. verwaten vergeleken met het lat. vadere. Niemand zal een scherpzinnig philoloog als den Amsterdamschen hoogleeraar daarvan een verwijt maken. Errare humanum est, dwalen en zich vergissen is menschelijk. Maar elke dwaling en elke vergissing moet òf rationeel òf verschoonbaar zijn. De fout van Verdam lag daarin, dat hij noch aan de quantiteit der nl. a noch aan den oorsprong der lat. d dacht. Wanneer men een glossarium op den Seghelijn schrijft, heeft men natuurlijk aan andere dingen te denken dan aan etymologieën. Een onbedachtzame woordafleiding vermindert in geenen deele de waarde van de verdienstelijke uitgave, waardoor die fijne kenner van het Middelnederlandsch zijne vakgenooten aan zich verplicht heeft. De Heer Van Helten maakt van die dwaling gebruik om daaraan een geheel artikel te wijden ten einde ons eens zijne denkbeelden over verwaten mede te deelen. Ik wensch over verwaten voorloopig het stilzwijgen te bewaren, omdat ik niet gaarne etymologieën ten beste geef, omtrent welke ik later zou moeten getuigen, wat de Heer V.H. gewoon is van zijn eigen geesteskinderen te zeggen, ‘dat ze onbekookt genoeg waren.’ Ik stel me alleen voor de tusschen vierkante haakjes geplaatste opmerking betreffende het ww. waden hier aan een critisch onderzoek te onderwerpen. Ze geeft blijk van een ongewone gave van combinatie en dito kennis van het Oudgermaansch. Wij lezen het volgende: ‘Met dit (d.i. het met lat. vadere verwante) ags. wadan verwarre men niet ons waden, dat men ook in bijna alle verwante germaansche talen.... ontmoet; dit hangt samen met ons oude wad, waede “ondiepe plaats” of ook “vijver”, waarvan het als denominatief.... afgeleid is.’ Nu verwacht men natuurlijk een bewijs, waarom dit zoo is. Maar dit blijft, zeker voor het gemak, achterwege. Voorts vindt de schrijver het ‘zeer opmerkelijk..., dat dit waden, dat als afgeleid ww. òf zwak moest zijn òf hoogstens tot de 1ste klasse der sterke grondwoordwerkwoorden zou kunnen behooren, toch in de oudere dialecten sterk.... vervoegd werd; iets wat alleen te verklaren is uit den invloed, dien het oudtijds daarnevens voorkomende wortelwerkw. der 6de kl. wadan, wôd “gaan” er op moet uitgeoefend hebben.’ Vooreerst merk ik op dat er wel degelijk een zwak ww. waddjan bestaan heeft, dat in het Mhd. wetten luidt, maar onzen auteur onbekend was. Ten tweede dat een verbum als wadan onmogelijk tot genoemde grondwoorden der 1ste klasse kon behooren, omdat de stam van deze op een dubbele consonant uitgaat en de schrijver derhalve zich verbaast, dat iets niet gebeurd is, omdat het niet gebeuren kon. Ten derde dat de praemis, waar- | |
[pagina 219]
| |
uit de spraakkunstenaar zijn valsche conclusie trekt, ridicuul is, omdat het ‘verwante Germaansch’ geen dochter is van het Nederlandsch en dus een wadan, wôd alleen door iemand, die allerlei talen en taalperiodes dooreenwart, kan worden beschouwd als te zijn afgeleid van hot Nederlandsche woord wad, waede.Ga naar voetnoot1) Ten vierde dat een zwak verbum in het Oudgermaansch niet met een sterk verbum kon verward worden, omdat òf de uitgangen òf de stammen verschilden. Het beroep op het Mhd. laden, uitnoodigen, en laden, laden, bewijst alleen, dat de schrijver hetgeen in eene periode, toen alle uitgangen toonlooze vocalen hadden en beide verba in stam overeenkwamen, gebeuren kon, valschelijk toepast op een tijdperk, waarin dit onmogelijk was, omdat de uitgangen der 2de en 3de zwakke klasse in quantiteit en klinkers, en de uitgangen der 1ste klasse door de daaraan voorafgaande j zich van die der sterke verba onderscheidden. Een ur-Germaansch wadôjan of wadajan of wadjan kon niet verward worden met het sterke wadan; de 2de en 3de pers. sing. wadis, wadid (nevens wadith) waren de eenige vormen, waarin de 1ste klasse der zwakke verba gelijkluidend was met de sterke conjugatie: maar deze personen konden kwalijk tot de verwarring aanleiding geven, omdat de overige personen en vormen geheel verschilden. Geen enkele analogie kan de Heer V.H. voor zulk een feit aanvoeren. Later was tot de verwarring in het Oudgermaansch nog minder aanleiding. Een ondersteld ohd. watôn, watên, wetten verschilde daartoe te sterk van watan; een ags. wadian, weddan evenzoo van wadan. En hiermede valt het geheele kaartenhuisje, dat dr. Van Helten misschien na een langdurig en zorgvuldig onderzoek opgebouwd heeft, ineen. De verwarring van ‘een sterk en een zwak wadan (sic!)’ was in het Oudgermaansch onmogelijk en bestaat alleen in het brein van iemand, die het voorhistorische en oude Germaansch reconstrueert naar de paradigmata van het Middel- en Nieuwhoogduitsch. Het oude wadan, gaan, is buiten questie hetzelfde als wadan, (door het water) gaan; de bepaling door welk water men gaat, maakt dit duidelijk genoeg. Vooral komt het ww. in dezen zin als compositum voor.
Leiden, 5 April '81 P.J. COSIJN. |
|