Wat polemiek.
Onder het doorbladeren van de voorlaatste aflevering van Noord en Zuid werd ik verrast door een paar artikels van den Heer Van Helten, die na ettelijke maanden rust zich weer heeft aangegord om het orgaan van onzen hooggeschatten Redacteur met eenige vruchten van zijn pen te verrijken. Ditmaal waren het geen etymologieën naar gewoonte meer vermakelijk dan instructief, maar rectificaties van etymologieën, gemaakt niet lang geleden toen de Heer Van Helten van de Oudgermaansche verwanten van harre en zekere algemeen bekende klankwet betreffende de r nog niets afwist, en tevens na lang onderzoek de positieve verzekering dorst geven, dat warmoes een specifiek Nederlandsch woord was en ‘noch in 't Hoogd., noch in 't Engelsch, noch in 't Deensch, noch in eenige andere nieuwere Germ. taal, noch in eenig ouder Germ. dialect’ voorkomt. Dat was boud gesproken, maar wordt bijna nog overtroffen door de vergelijking van moes met het Grieksche masâsthai, waarbij de afleidkundige alwederom zijn totale onbekendheid bewijst met eene aan ieder bekende klankwet, dat nam. een intervocalische s in het Grieksch zonder uitzondering gesyncopeerd wordt; waaruit volgt dat masâsthai geene oorspr. s heeft.
Niet Graff, maar Prof. de Vries leerde hem, naar zjjn zeggen, het ohd. warmmuos, warmuos kennen; ik neem de vrijheid het ndd. warmôs daaraan toe te voegen. Men ziet: ‘deze ‘specifieke’ Nederlander is in Duitschland ook goed bekend geweest. Wat het ohd. woord aangaat, zoo zoude dr. V.H. den vorm met eene enkele m niet onmogelijk achten, indien zich de wet van Sievers hiertegen niet ‘verzette.’ Maar daarbij ziet hij over het hoofd dat er minstens drie gronden zijn, die ons zijn redeneering op pag. 113 a limite doen afwijzen: 1o beantwoordt aan het oudslavoonsche wariti een oudgerm. wallian, aan het oudslav. wrÄ“ti een oudgerm. wallan; derhalve in plaats van de Slavische r vinden wij in het germaansch een ll, geen r; 2o zelfs aangenomen dat een bijvorm met een enkele r in het Germaansch waarschijnlijk ware (wat niet zoo is), dan nog zou ‘kookbaar moes’ noodzakelijker wijze uitgedrukt moeten zijn door eene samenstelling, wier eerste lid, als participium necessitatis, òf een i- òf een ia-stam ware; de adjectieven op u in dien zin bestaan in het Germaansch niet; 3o zou ‘een oorspronk. warumôs[a]’ niet ‘slechts een ohd. wara-, waro-, ware-muos kunnen opleveren,’ maar zeer zeker warumuos moeten luiden, zoodat de drie genoemde vormen slechts als verbasteringen daarvan zouden kunnen worden beschouwd. De glosse ‘faritalia,
vuarmmuas’ uit den Codex 292 (St. Gall.), te vinden in de Diutiska II, 187, kan op volksetymologie berusten, maar de Florentijnsche glosse warmôs is klaarblijkelijk ouder; en in