Ontleding.
De dichtregelen van de Decker bevatten twee volzinnen, die tegenstellend verbonden zijn. Van den eersten volzin is de hoofdzin: Alexander riep uit op 't graf van Thetis zoon, waarvan het onderwerp Alexander tot bepaling heeft twee verkorte nevensgeschikte bij voegelijke zinnen, namelijk: genoopt van schoonen nijt en van eergierigheijd tot rasens toe beseten. Het gezegde riep uyt heeft tot bepaling den voorwerpszin: Geluckig Jongeling, die 't puyckstuk der Poëten ontmoet hebt, om uwe eer te dragen wijd en zijd.
In dezen zin heeft de aangesproken persoon tot bepaling bij zich den bijvoegelijken zin: die 't puyckstuk der Poëten ontmoet hebt, waarvan 't gezegde ontmoet hebt bepaald wordt door den beknopten gevolgaanduidenden zin: om uwe eer te dragen wijd en zijd.
In den anderen volzin is de hoofdzin:
Hij had aldus gesegt, waarin had in de voorwaardelijke wijs staat voor hadde of zou hebben. Het gezegde heeft tot voorwerp bij zich: hoewel de Blindeman enz. tot herleven, en tot bepaling den voorwaardelijken zin: maer had hij doen geweten, dat enz. in welken zin het gezegde had geweten tot voorwerpszin heeft: dat eens een Quintus noch met soo geleerden vlijt en soo veel eeuwen lang na sijnes levens tijd sijn Leven en bedrijf sou hebben uijt gemeten (lees: soude uijtmeten.)
De voorwerpszin: hoewel de Blindeman tot herleven bevat twee volzinnen, die gescheiden zijn door het punt achter lijf.
Van den eersten volzin is de hoofdzin: dees vrije stijl nochtans heeft vrij wat meer om 't lijf.
Hierbij behooren twee toegevende samengetrokken bijzinnen: hoewel de Blindeman den lof des Peleaens soo hoog trekt als hij kan is de eene, en op sijn vaersen doet door ieders oor en sweven de andere, terwijl het onderwerp en het voorwerp met zijne bepaling de gemeenschappelijke zindeelen zijn.
De eerste dezer bijzinnen heeft tot bepaling den vergelijkenden zin als hij kan bij zich.
De andere volzin, die het ‘Bijschrift’ van de Decker sluit, is evenzeer samengesteld, en bevat een beknopten onderwerpszin: mijn