Opmerkingen.
1. | Van Helten. Kleine Ned. Spraakk. I. § 13: ‘....; omtrent de ng, dat eertijds achter de neusletter ōok de g werd uitgesproken doch niet als onze g, maar als de zachte der k.’ Zon men nu niet hieruit, in verband met § 10 (over de onechte f en s), mogen afieiden; dat de k van nk, b.v in woninkje eene onechte k is en als zacht moet aangemerkt worden? |
2. | De Heer T.v.L. wil, dat men in een glas goeden wijn (Noord en Zuid III bl. 366.) goeden wijn als den objectvorm van goede wijn beschouwe. Gaarne vereenig ik mij met deze beschouwing; maar hoe nu te doen, wanneer een glas zelf in den eersten naamval staat. Zal men dan óok schrijven: Hier is een glas rooden wijn. Dan kan de vraag rijzen: Zou die schrijfwijze niet tegen 't gebruik strijden? En nu is 't zeker, dat òf deze vraag bevestigd moot beantwoord worden, òf de regel uit de spraakkunst: dat roode wijn in bovenstaanden zin den zelfden naamwal heeft als glas, is tegen 't gebruik in gemaakt. |
3. | Nederl. Spraakk. van Dr. Cosijn. 5de druk I. § 29. a. Welk verschil is er tusscheu de ui in huis en die in lui bui? b. Waarom is eu in heup een tweeklank en die in beur een klinker? Toch niet om de afwijkende uitspraak der laatste: men zou dan evengoed de oo in boor en de ee in beer een tweeklank kunnen noemen. |
A. Maart '81
W.H.B.
|
|