Ik zag de krant even in, terwijl hij zich kleedde, d.i. Ik zag de krant even in, in den zelfden tijd, dat hij zich kleedde.
Uit de samenstellende deelen blijkt, dat terwijl niets voegwoordelijks aan zich heeft; dat het hoofddeel is een zelfstandig naamwoord, dat bepaald wordt door den volgenden afhankelijken zin, zoodat meteen blijkt, dat, wat hier voegwoord genoemd wordt, eigenlijk is een deel van den hoofdzin en dat de afhankelijke zin eigenlijk is een zin tot bepaling van een Z.N.W., zoodat wijl, weder dienst doet als antecedent.
Uit het gelijktijdige der handelingen, kwam men tot het samengaan der gebeurtenissen, zoo tot bijvoeging, bijeenbehooren, verbinden, aaneenschakelen, en terwijl kreeg hier en daar aaneenschakelende kracht, zoodat personen, die het niet al te nauw nemen, bijv. vertellen: Karel II van Spanje stierf in 1700, terwijl Karel II van Engeland reeds in 1685 gestorven was.
Tenzij ook tegenwoordig voegwoord genoemd, heeft niets, dat aan een voegwoord, aan verbinding herinnert.
Tenzij = Het en zij = Het zij niet.
Ik zal het huis koopen, tenzij de tegenwoordige eigenaar te veel geld vraagt, d.i.:
Ik zal het huis koopen, het zij niet, dat de tegenwoordige eigenaar te geld vraagt.
't Is duidelijk, dat de zin:
dat de tegenwoordige eigenaar te veel geld vraagt slechts dient ter vervanging en verklaring van het, dat als grammatisch onderwerp van zijn dienst doet. Dat het geval hetzelfde is, als in den vroeger gegeven zin: Het is waar, dat hij komen zal, behoeft geen betoog. Daar men nu ook hetzelfde kan zeggen door als te gebruiken met het tegengestelde van den volgenden zin, heeft men tenzij tot de zelfde soort voegwoorden gebracht als als (dat zelf ook geen voegwoord is). Men heeft het voorwaardelijk genoemd, wat er niet eens geheel door kan, omdat de volgende zin juist eene voorwaarde noemt die niet vervuld moet worden om het eerste gedeelte waar te maken.
Hetzij is eigenlijk het tegengestelde van tenzij. Immers de samenstellende deelen zijn gelijk, behalve dat tenzij ook nog en = niet bevat. De zin, die er op volgt, dient in beide gevallen ter verklaring van hetgeen door het bedoeld is.
Hoezeer en hoewel, zijn samengesteld uit hoe (bijw. van graad) en zeer en wel (bijwoorden), die dienen ter bepaling van het werkwoord, van den afhankelijken zin.
a.) | Hij deed het, hoezeer ik hem gewaarschuwd had. |
b.) | Hij had dorst, hoewel hij gedronken had. |
d.i. ik had hem zeer gewaarschuwd en hij had wel gedronken.
Dat de beteekenis uit het oog verloren is, blijkt uit het gebruik,