Opmerkingen naar aanleiding van een ‘Woordenlijst geput uit Een Vlaamsche jongen, door Wazenaar.’
(Noord en Zuid 4e jaarg. No. 1, bl. 19-31).
Meien = takjes. Ook in Z.-Beveland is dit in gebruik. Toen vroeger nog veel koolzaad geteeld werd, hield men na het uitdorschen, feest. Een paar wilgentakken werden aan elkander gebonden en met bloemen versierd. Een paar vrouwen droegen die ‘meie’ dan als eene poort en zongen den boer en zijne vrouw een vroolijk oogstlied toe. Thans is dit gebruik zoo goed als verdwenen en het woord zal wel volgen.
Koeien wachten. Niet alleen bestaat koewachter; maar koeien hoeden wordt hier nooit gezegd: altijd hoort men koeien wachten.
Kuischen = schoonmaken. Men zegt hier ook kelven of uutkelven voor halve schoonmaak. Eene nette, zindelijke vrouw heet ‘kuus en kelf.’
Den zot houden. Men noemt het voor den zot houden.
Marmeren = knikkeren; hier: met murpels spelen.
Schauw; beter schouw, voor schoorsteen is hier algemeen in gebruik.
Dat zal niet aarden in onze zeden. Men zou dit hier aldus uitdrukken: dat zal niet aere(n) = niet gewoon worden.
Hengel = hengsel; men zegt hier eize aan een emmer, oore aan eene mand enz.
Wijt = linnen zeilen enz. Men noemt ze hier (h)uve = huif.
Kevie; thans vogelkooi of kooi. - Men noemt hier kévie een mandje van bijzonderen vorm, waarin hoenders vervoerd worden.
Rijven. Ook in Zeeland wordt harken niet anders genoemd.
Op iets trekken is hier wel degelijk in gebruik. Dit kind trekt glad op z'n moeder hoort men hier dagelijks.
Ongetwijfeld is de nabijheid van Zeeland oorzaak, dat vele Vlaamsche woorden hier burgerrecht gekregen hebben; of, zoo niet, dan toch ons minder vreemd in de ooren klinken dan b.v. in Holland.
Eene woordenlijst van Vlaamsche woorden en uitdrukkingen zou dit zeker bewijzen.
Nine, 19 Febr. 1880.
J. Kousemaker Pzn.