vermogen maar naar de spraak (zie Thijm ‘het Borstb. van Bilderdijk’, in Leop. Rijk. en de Gr. op pag. 434). Wat wordt hiermee bedoeld?
2.[regelnummer]
‘Bij u het schepslendom niet bloot in 't geestvermogen,
Maar, hoorbaar, door de spraak, Gods rijke gift, verdeeld.’
Ik doe hier opmerken, dat Thijm niet van het menschdom, maar van het schepslendom spreekt, d.i. van alles wat geschapen is; en dan verwondert het ons niet, dat Bilderdijk, een taalbeminnaar van top tot teen, die niet alleen het spraakvermogen, maar zelfs de taal van goddelijken oorsprong achtte, de spraak het onderscheidingsteeken noemt, waardoor de mensch zich boven al het geschapene verheft. Het doel van den Heer T. is, Bilderdijk te schetsen als dichter, als christen en als taalkenner. Dit laatste tracht hij te doen door het hooge standpunt aan te geven, vanwaar B. de spraak, Gods rijke gift, aanschouwt.
Dat de mensch zich van alle overige schepselen niet alleen door zijn geestvermogen, d.i. het vermogen om te oordeelen, maar ook door de spraak onderscheidt, is eene algemeen erkende waarheid. De dichter kan dus niet bedoelen: ‘Ook Bilderdijk geloofde dit.’
Wat is dan zijne bedoeling?
Na eerst B's voortreffelijkheid als Christen en zijne waarde als dichter geschetst te hebben, gaat hij aldus voort:
‘Bij u, o Bilderdijk, vond ik niet alleen het verstand des menschen op de juiste waarde geschat; maar ook Gods rijke gift, de spraak. Met andere woorden: Toen ik u den rijkdom uwer denkbeelden, de verhevenheid uwer gedachten in zulke schoone vormen, in zulk eene meesterlijke taal zag weergeven, toen, o Bilderdijk, gevoelde ik de waarheid van de stelling, dat niet alleen het vermogen om te oordeelen, maar ook het vermogen om zijne gedachten in schoonen en rijken vorm aan anderen mede te deelen, den mensch boven al wat geschapen is plaatst. In u vereer ik den mensch, den christen, den denker; maar tevens heb ik in uwe werken den onvermoeiden taalbeoefenaar ontdekt, die rusteloos “de spraak”, d.i. de taal, in alle schuilhoeken doorzocht, overtuigd als gij waart, dat deze rijke gift Gods bestemd is, om meer en meer veredeld, ontwikkeld, volmaakt te worden.’
Wil men ‘schepslendom’ opvatten in den zin van ‘menschdom’, dan blijft de verklaring dezelfde. Het doel van den dichter is in elk geval, B's voortreffelijkheid als taalkenner en taalbeoefenaar te doen uitkomen.
L.