De pijpekop sloeg men voor een derde gedeelte af en men sloot de eene opening af met een stukje van een palingvel, of van een varkensblaas. Hierdoor haalde men een lang paardehaar, welks uiteinden men aaneenknoopte. Dit haartje sloeg men dan om een dun stokje en ging dan snel aan het draaien. Dit was een echte snorder.
In den handel bestonden zij uit papieren cilinders, die eenigszins sierlijker, maar toch niet beter waren.
Alles moest dus zeer licht zijn en aan deze voorwaarde voldoet een bot niet.
Het laatste deel pijp is m.i. hetzelfde woord, dat men in lullepijp (doedelzak) aantreft, en beteekent dus eene soort van fluit en wel de geringste soort, door de bedelaars gebruikt bij hunne snorpartij.
Snorren komt ook nog in eene andere samenstelling voor, namelijk snorwagen. Aan het Scheveningsche veer te s' Gravenhage vindt men 's zomers een groot aantal rijtuigen staan, snorwagens genoemd; de koetsiers heeten snorders en het rijden zelf snorren. Of nu deze naam afgeleid is van snorren, brommen, omdat deze wagens niet van het beste allooi zijn, waag ik niet te beslissen.
A.F. Stolk.
Opsnorren in de beteekenis van ‘hier en daar vragen’ is bij echte Hagenaars zeer bekend.
Wat het tweede woord ‘snorrepijperij’ betreft, ik geloof gaarne, dat de heer Stolk in zijne jeugd het door hem vervaardigde speeltuig ‘snorrepijp’ noemde; dit bewijst echter niet, dat het elders en door anderen ook niet ‘snorrebot’ werd geheeten. Snorren beteekent intusschen niet ‘bedelen;’ op blz. 162 van dezen jaargang werd reeds gezegd, wat de oorspr. zin van dit ww. is, en hoe zich hieruit ons ‘gesnor’ (allerlei gesnor, d.i. allerlei geboefte of gepeupel) ontwikkelde. Dat hieronder ook bedelaars verstaan worden, spreekt van zelf, vooral als men bedenkt, met hoeveel verschillende namen men het bedelen in den loop der tijden reeds bestempeld heeft. Opsnorren, en alle dergelijke woorden, hebben denzelfden oorsprong; ook snor- of snorrewagen, die inmiddels zeer goed bij ieder Nederlander bekend is. Het bedoelt eenvoudig, wat thans, met een deftiger woord, omnibus wordt genoemd: een wagen voor iedereen, voor allerlei gesnor, m.a.w. een Jan pleizier.
Snoer in ‘hoeren en snoeren,’ is bij Kil. opgegeven met de beteekenis ‘hoer’