Noord en Zuid. Jaargang 4
(1881)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 177]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Aanteekeningen bij de ‘Lijst van Zaansche woorden’ van C. Eijkman.
|
Aantij | van tijgen. 't Is een heele antij = 't Is heel wat (moeite) om er aan te tijgen. |
Aar | en aars = fr. oar en oars (spr. oor). Zie ook in E's lijstje ors: dat is wat ors. |
Aref | hangt zeer zeker samen met dit aar. Wij gebruikten het als jongens echter ook nog in geheel andere beteekenis dan anderhalf. Wanneer we bij 't spelen nog eens moesten beginnen zeiden we; dan maar van aref d.i. dunkt mij van ander (= tweede keer) af. |
Alleensche. | In dezelfde beteekenis hoorde ik vaak eveleensche = eveneensche bijv. nw. van eveneens. |
Baggetjes | (Fransch bague).Ga naar voetnoot1) |
Barrel | voor ploert. Ik heb ook wel hooren zeggen een barrel van een steen enz. d.i. een slechte in zijne soort. |
Bardvol | misschien verbasterd van boordevol. (?) |
Beppie. | In 't Friesch Beppe = grootmoeder. Het denkbeeld van oud is aan beide gemeen. |
Blauwen | zal zeer zeker wel zijn van bliuvan (slaan) van waar ook ons woord blauw. In Waterland zegt men, meen ik breeuwen. |
Daagleer. | Zulk een leer noemden wij in onze jeugd een stripsleer en het werk zelf stripsen. Waar 't woord vandaan komt weet ik niet. |
Daaiig | wordt ook hier in Friesland gebruikt en zal wel zijn daaiig = dei-ig = deeg-ig evenals meid: maagd, en dweil: dwegel. In Noord-Holland verwisselt men evenals hier in Friesland gaarne ei met aai. Voorbeelden: voor slegel (slei) hoort men in N.-Holland slaai. Breien = braaien. Voor blei (een visch, in Z.-Holland = brasem) zegt men in N.-Holland onder het volk blaai. Zie ook: kleidikker, die juist in klei (klaai) de daaiigheid bevat. |
Dijer. | 't Zal een heele dijer wezen. Me dunkt het woord zal wel samenhangen met gedijen. Dus ‘als 't goed afloopt mag men zeggen, dat het goed gedijt.’ Men zegt, meen ik, ook wel, een lukker, d.i. gelukker. Ook herinner ik mij iets gehoord te hebben van lukraak b.v. 't was lukraak of hij had verloren. Ook wel: 't zal er wel aandijen = bijv. Heb je ook vijf centen voor me? Nu dat zal er wel aan dijen. |
Dod-ei. | Op grond van dit woord en deze schrijfwijze van den Heer Eykman geloof ik, dat zijn verder genoemde kalkedotter niet juist is. In Waterland zei men, dunkt mij, kale kadodder, waarin ik altijd kale voor een bijv. nw. gehouden heb, omdat het gezegd werd van jonge spreeuwen zoo lang ze geene veeren hadden. Dat de kadodder dan wel iets met doder (= dooier = door) zal te maken hebben is dunkt mij waarschijnlijk.Ga naar voetnoot1) |
Gnap. | Dit echt Noordhollandsche woord voor knap komt mij voor geheel in strijd te zijn met de bewering, dat de mensch gewoonlijk de uitspraak vergemakkelijken wil, tenzij het de uitzondering is, die den regel moet bevestigen. Hetzelfde geldt van fniezen voor niezen.
Wat gnap betreft, 't komt heel dikwijls in den verkleinvorm voor gnappies. (Het zag er in huis gnappies uit. Hij was gnappies in de kleeren). Aangaande fniezen zegt: V. Dale: Fniezen is door voorklamping der f ontstaan uit niezen, gelijk het ook nagenoeg dezelfde beteekenis heeft. V. Helten: (klinkers en medeklinkers) Fniezen en niezen zijn van geheel verschillenden oorsprong en hebben niets met elkaar gemeen dan de beteekenis. |
Brill: | Fniezen is uit niezen ontstaan door prothesis der f. Hoe is 't nu? |
Galjaardje | zal wel van 't Fransch (gaillard) komen en familie zijn van een der helden in Van Lennep's Klaasje Zevenster, waar een der ‘dorstigen’ Galjard heet. |
Groetje en groesje. | De verkleiningsuitgang tje wordt hier in Friesland met eene tusschengevoegde s uitgesproken bijv. bitsje voor beetje. Iets dergelijks is ook hier, dunkt mij het geval evenals bij het later genoemde plasje dat wel platje (plat krentenbroodje) zal zijn, hier te lande een pofke. |
Halfet | ook gelijk Taptemelk. Halfet = Half vet? d.i. afgeroomde melk. |
Hop of Drop | ook gelijk in uitersten. 't Is bij hem hop of drop of ook wel hollen of stil staan. |
Kleidikker. | Dikker = zoetekoek (zie aldaar) of snijkoek d.i. koek die aan plakjes gesneden wordt. Aan 't begrip kleidikker is ongaarheid verbonden. |
Klieterig. | zegt men ook van een' vuilen weg. Het werkwoord klieteren = morsen bestaat ook. |
Knarpen. | Ik heb ook hooren zeggen: de deur knarpt en 'k heb gemeend, dat knarpen het vervelende geluid moest aanduiden. |
K(a)nunnik. | Wat aan de Zaan de k(a)nunnik van den taatstol heet, noemden wij de non. Wel toevallig! |
Kwalmen | = walmen. De lamp kwalmt. Elders zegt men ook loeven of loegen. |
Oomzegger | gebruikt men letterlijk vertaald ook in 't Friesch. |
Ook. | Het eigenaardig gebruik van dit woord in sommige deelen van Nd.-Holland, treft dadelijk. Men bezigt het daar in de beteekenis van niet waar? Is het niet zoo? Bijv. Men is met een ander bij iemand geweest en doet thuis verslag van de bevindingen. No. 1 zegt: Hij of zij was erg vriendelijk, ook? Dit ook betreft dan den medebezoeker. 't Is ook om zoo te zeggen een woordje van vertrouwen. Een moeder streelt een' kleinen jongen en uit al haar gevoel in ook? d.i. wij weten 't wel. Wij weten het wel met elkaar. |
Rooi } | = ook mikken, schatten. |
Rooien } | = ook mikken, schatten.
Bijv.: Ik rooide er niet op, bij 't knikkeren. Ik zal er maar eens naar rooien, (ik zal er maar eens naar raden). Bij 't aanleggen van eene straat spreekt men ook van de rooilijn d.i. de richting. |
Roos } | ontmoet ik niet bij Eykman. |
Rozig } | ontmoet ik niet bij Eykman.
Wie in den wind geloopen heeft, krijgt 's avonds het |
eigenaardig gevoel van warm te zijn en toch van tijd tot tijd te rillen; dan zegt men, dat zoo iemand rozig is. De roode kleur aan aangezicht of ooren, die er dikwijls mee samengaat heet roos. Bijv.: Hij heeft de roos in zijn rechteroor, (zie ook v. Dale). | |
Schrookerig | = verschrompeld, armoedig. |
Smakken | = In 't aangehaalde rijmpje heb ik altijd gemeend, dat smakken niets bijzonders beteekende, maar doodeenvoudig gooien. Die avond heet ook smak- of gooi-avond, omdat dan in de Noordhollandsche dorpen bij enkele menschen de tafel wordt gezet, waar men om Sint-Nicolaasgebak gooit of smakt (met dobbelsteenen). Wel is 't dezelfde avond als die, waarop verrassingen worden thuis bezorgd. |
Smuiger. | In Nd.-Holland hoorde ik wel: smuiger een kleine schoorsteen, buiten aan het huis aangebouwd of in een klein schuurtje of keukentje aan het huis. Dat smuiger ook valschaard beteekent is bekend. |
Tijn, | ook gebruikt voor een' platten houten bak, rond uitgehold, waarin men de boter opmaakt. |
Toet, | mond, bek, en vocatief (!) van varken. In Friesland geeft men toetsjes of tuutsjes d.i. kusjes. |
Heerenveen, Oct. '80.
TH. KUIJPER.
- voetnoot1)
- Eene schoone vrouw, die van rede afwijkt, is als een gouden bagge in een varkenssnuit. Salomo.
Red.
- voetnoot1)
- In West-Vlaanderen gebruikt men kadotter voor mager mensch.
Red.