Noord en Zuid. Jaargang 4
(1881)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 145]
| |
Een blik op de tegenwoordige Belgische literatuur
| |
[pagina 146]
| |
Wanneer wij het oordeel der Vlamingen, die Nederduitsch spreken, hooren, dan is het Vlaamsche element het dienende, het Waalsch-Fransche de gebiedende koningin in het rijk van den Belgischen geest. En inderdaad, oppervlakkig beschouwd, schijnt de Fransche taal het geheele verkeer der Belgen te beheerschen. Ongetwijfeld overtreft het aantal in 't Fransch gedrukte boeken en tijdschriften verre de in 't Nederduitsch gedrukte; Fransch is de taal, waarin de oorspronkelijke tekst van het wetboek geschreven is, van 't Fransch bedienen zich de gerechtshoven, de beambten van den staat en der gemeenten, de groothandel, de industrie, de bestuurders der posterijen en spoorwegen der telegraafverbindingen en van alle openbare instellingen, niet alleen in de Waalsche provinciën: Henegouwen, Namen, Luik, Luxemburg en hier wel is waar, uitsluitend, maar ook in een groot deel op oud-germaanschen bodem der provinciën Oost- en Westvlaanderen, Antwerpen, Limburg en het grootste gedeelte van Brabant. Ook in de Vlaamsche provinciën wordt in het dagelijksch verkeer, niet alleen door de hoogere standen en de ambtenaarswereld, maar ook zelfs door de burgers in handel en verkeer, in zaken en tehuis van de Fransche taal gebruik gemaakt, ja het zeer bevreemdend verschijnsel doet zich voor, dat in vele plaatsen waar zuiver Vlaamsch gesproken wordt, het schrijven der Fransche taal met veel meer ijver geleerd en beoefend wordt dan het zuiver spreken en schrijven van het Nederduitsch. De oorzaak hiervan ligt in de inrichting van het schoolonderwijs, dat in alle opzichten behandeld wordt, alsof men zich midden in Frankrijk bevond! Waar alle hooger en middelbaar onderricht in 't Fransch beoefend wordt, en de volksschool in de Vlaamsche provinciën precies hetzelfde leersysteem volgt als in de Waalsche, waar dus de Vlaamsche schrijftaal op het stiefmoederlijkst behandeld wordt, daar kan een krachtige vaderlandsche literatuur slechts in zeer beperkten kring bloeien, zij kan het hart des volks boeien, maar het verstand, dat de dingen slechts naar hun praktisch nut beoordeelt, zal zij, ook bij de mannen des volks, maar al te vaak naar de Fransche school zien overhellen. Men heeft om den grooten invloed van Frankrijk op België te verklaren, op de omstandigheid gewezen, dat deze invloed vijf eeuwen geleden zich reeds krachtdadig deed gelden, dat hij reeds uit den bloeitijd der middeleeuwen stamt en aan de overoude leenverbinding van Vlaanderen en Frankrijk zijn ontstaan te danken heeft. Dit feit is stellig van zeer veel gewicht. Dat juist het zuiver Germaansche graafschap Vlaanderen; het litus saxonicum der middeleeuwen als Fransche pairie in de geschiedenis optrad en eerst onder de heerschappij van het huis van Habsburg d.w.z. eerst in de 16de eeuw van de banden dezer leenverbinding bevrijd werd, die toen voor een zeer vluchtige verbinding met het Duitsche | |
[pagina 147]
| |
rijkswezen plaats maakte, dat alles heeft op Vlaamschen bodem vroeg de wegen geëffend voor de Fransche taal en literatuur, terwijl bovendien de regeering der Bourgondische hertogen, onder wier bestuur de steden van Vlaanderen en Brabant het toppunt van bloei en welstand bereikten, geheel aan een Franschen geest van verfijnde beschaving onderworpen was. Aan het Bourgondische hofleven heeft de aristokratie der Nederlanden hare Fransche omgangsvormen te danken en de gegoede burgerstand, die in deze streken nooit door een scherpe klove van den adel gescheiden was, is dit voorbeeld der ridderschap spoedig nagevolgd. In dien tijd behoorden Picardië, Artois en het tegenwoordige noordelijke Fransche departement nog tot de Nederlanden; de Waalsche tongval vond in eerstgenoemde provinciën een grooten steun en de schrijver Jean Froissart uit Valenciennes (1333-1410) een der hoofdbeoefenaars van het noordelijk-Fransche Romaansch-Waalsche dialekt, waaruit de nieuw-Fransche schrijftaal ontstaan is, wordt door de Belgen met trots en met recht als hun landsman beschouwd. Leest men de geschiedenis van den Nederlandschen vrijheidsoorlog in den tijd der hervorming, dan verschijnen ons de helden, die onder Karel V en tegen Filips II gestreden hebben, een Willem van Oranje (Guillaume le Taciturne) Egmont, de uit het geslacht der Monmorency's stammende graaf van Hoorne, een Filips Marnix van St-Aldegonde in taal en zeden bijna als Fransche ridders; in de kasteelen der edellieden, in de paleizen der grooten, in de pronkzalen der raadsheeren van Nederland heeft de taal van een Froissart, een Filip de Commines (van geboorte eveneens een Nederlander) altijd het burgerrecht gehad en de bloeiperiode van het Fransch in de 17de en 18de eeuw heeft dien invloed ten volle bezegeld, heeft hem de kracht verleend tot heden voort te duren en voort te werken. En toch had nooit de Romaansche stam de overhand in Belgie. Zelfs de Picardiers en de Astesiers konden het nationale zwaartepunt niet op Romaansche zijde overbrengen; want het gedeelte van Vlaanderen, dat later aan Frankrijk kwam, is zelfs tegenwoordig nog hoofdzakelijk Nederduitsch en bood dus den Romanen een groot tegenwicht. De Vlaamsche tongval gold gedurende langen tijd, vooral zoolang het politieke verband met Noord-Nederland niet verbroken was, als de algemeene taal der Nederlanders in het Noordelijk en in het Zuidelijk gedeelte; daarom heeft ook een zoo vaderlandsch gezind dichter als Filips Marnix van St-Aldegonde zijn Wilhelmuslied in het Vlaamsch geschreven en zijn beroemd strijdschrift tegen het pauselijke Rome (‘de bijenkorf’) eveneens in dezelfde taal tot de gewetens zijner landslieden gericht.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 148]
| |
De politieke scheiding van Holland en België is oorspronkelijk slechts kunstmatig,Ga naar voetnoot1) Hollandsch en Vlaamsch zijn in werkelijkheid dezelfde taal, Hollanders en Vlamingen zijn één volk, dat twee, weinig van elkaar afwijkende tongvallen spreekt; het Waalsch daarentegen is in duizend lokale dialekten verdeeld en bezit in 't geheel geen algemeene schrijftaal, iets waarop de Vlaming wel kan bogen, het Waalsch is zelfs zoo zeer van het zuivere Fransch onderscheiden, dat een geboren Franschman ook niet een enkelen Waalschen volzin kan verstaan! Voor de waardeering der beide literaturen, die België omvat, is het van groot belang percentsgewijze het aantal der beide volksstammen te kennen. In het tegenwoordige België behooren 57 percent der bewoners tot den Vlaamschen stam, nauwelijks 43 percent zijn Walen; de Vlaamsche provinciën zijn ook het meest bevolkt, Henegouwen uitgezonderd. Ofschoon de statistiek in Belgie de fout begaat de personen, die Waalsch spreken met de Fransch sprekenden bijeen te tellen, blijkt toch uit de statistiek van 1876, die in 1878 het licht zag, dat het Vlaamsche element toch nog een zeer aanzienlijke meerderheid bekleedt. Onder de vijf millioen bewoners van België zijn er 2,256,860, die Fransch spreken, daarentegen 2,659,890, die Vlaamsch, 38,070 die Duitsch, 340,770, die Fransch en Vlaamsch, 22,700, die Fransch en Duitsch, 1790, die Vlaamsch en Duitsch verstaan en 4590 zijn in staat alle drie talen te spreken. De kategorie dergenen, die Fransch en Vlaamsch spreken, bestaat natuurlijk hoofdzakelijk uit dezulken, die, als geboren Vlamingen, het Fransch op scholen geleerd hebben, evenals de kategorie dergenen, die Duitsch en Fransch verstaan, uit zulke personen bestaat, die als geboren Duitschers, hoofdzakelijk uit Arlon in Luxemburg, het Fransch in de Belgische scholen moesten leeren. Het Germaansche element heeft dus, naar de taal geoordeeld, bepaald het overwicht en het wijze voorstel van den gewezen minister de Decker, in Maart 1878, dat ten doel had alle lokale aangelegenheden der Vlaamsche provinciën en gemeenten daar ter plaatse en in betrekking met het algemeen bestuur voortaan in 't Vlaamsch te behandelen, is daardoor volkomen gerechtvaardigd, en zijn overwinning bij de Belgische volksvertegenwoordigers is van zeer groot gewicht, voor de Vlaamsche zaak en voor de toekomst van Vlaamsch-België geweest. | |
[pagina 149]
| |
België is een vrij land; de politieke vrijheid heeft, de korte periode der Fransche heerschappij uitgezonderd, altijd op Belgischen bodem gebloeid; deze groote vrijheid heeft haar ontstaan te danken aan het zelfstandig bestuur der verschillende gemeenten en de groote waarde der Belgische staatsregeling van 7 Februari 1831, berust geheel op dezen oud-Nederlandschen grondslag, Artikel 23 der grondwet bepaalt: ‘L'emploi des langues usitées en Belgique est facultatif, il ne peut être réglé que par la loi etc.’Ga naar voetnoot1) Deze zin, die de regeering van 1830, indien zij niet in de taalquestie de schipbreuk van haar liberalismeGa naar voetnoot2) wilde toonen, in de grondwet moest opnemen, is lang, ja tot in 't voorjaar van 1878 een doode letter gebleven. In 1830 bestond er nog nauwelijks een Vlaamsche drukpers, die op de uitvoering van het artikel had kunnen aandringen, de verwezenlijking van het principe, waarbij aan iedere taal evenveel recht van bestaan werd toegekend, werd voor een nieuw tijdperk bewaard, want wel beschouwd, bestond er in 1830 nog geen Vlaamsche literatuur.Ga naar voetnoot3) De invloed van Frankrijk zoowel op krijgs- als op literarisch gebied had haar bijna geheel verstikt. Maar in dezen hoogsten nood werd het Vlaamsche volk een redder gezonden, in Jan Frans Willems, geboren 2 Maart 1793 in het dorpje Ronchoute bij Antwerpen, een der degelijkste Germanisten onzer eeuw, een man die om zijn onvermoeide streven voor de geestelijke wedergeboorte van Vlaanderen, de vader der tegenwoordige Vlaamsche literatuur, verdient genoemd te worden. Aan zijne aansporingen op de verschillende gebieden van: dichtkunst en volkssage, taalvorsching, geschiedenis en oudheden van den Vlaamschen stam, overal onderrichtend, aanmoedigend, aanvurend, hebben de Vlamingen hunne opwekking uit den doodslaap der epathische verdooving te danken. Even als hij de oud Vlaamsche poëzie aan de vergetelheid ontrukte, heeft hij als voorganger, als geleerd akademist, als volksschrijver in alle klassen der maatschappij de belangstelling in de eigenaardige scheppingen der Vlamingen weten te verspreiden. Zijn ‘Belgisch Museum voor de Nederduitsche taal- en letterkunde en de geschiedenis des vaderlands,’ dat gedurende de jaren 1837 tot 1846 op kosten der door hem | |
[pagina 150]
| |
geleide ‘Maatschappij tot bevordering der Nederduitsche taal- en letterkunde’ in tien deelen te Gent verscheen, was de vereeniging der nationale bemoeiingen van de Vlaamsche partij; zijn belangrijke vorschingen over het Nederduitsche dierepos, Reinaert de Vos, zijn oorsprong en oudsten vorm, hebben in Duitschland levendigen weerklank gevonden, vooral bij Hoffmann van Fallersleben, die zich met vreugde aan dit vaderlandsgezind streven van een verwanten geest aansloot. En dat, de ongelukkig reeds op 24 Juni 1846, in de kracht zijns levens (te Gent) gestorven Willems, geheel in den geest der innigste gemeenschap met Duitschland geschreven had, bleek uit de menigte literarische ondernemingen, die zijn streven begeleidden of volgden. Een daarvan vertoont reeds bij de oppervlakkigste kennismaking dit karakter; het is: ‘De Broederhand,’ tijdschrift voor Neder- en Hoogduitsche Letterkunde, Wetenschap en openbaar leven, opgesteld door J.W. Wolf (Brussel 1845-47, 2 d. 8o). Dezelfde Wolf, die zoo in de voetstappen van Willems trad, gaf in 1843 ook nog een tijdschrift: ‘Wotana’ uit, dat in Gent verscheen en den neventitel ‘Museum voor Nederduitsche Oudheidskunde’ gevoerd heeft. Maar de eigenlijk geestelijke erfgenaam van Willems was de akademist F.A. Snellaert, vooral wat de studie op het gebied der Vlaamsche taalvorsching en de uitgave der Vlaamsche dichtwerken der middeleeuwen betreft. Deze heeft gedurende tientallen van jaren krachtig gewerkt en tot den laatsten tijd het vaderlandsch gevoel zijns volks door de degelijkste stoffen bevredigd.Ga naar voetnoot1) Aan deze opwekking door de grootte van Vlaanderens verleden heeft die man zijn vorming te danken, die onmiddelbaar naast Willems het meeste heeft gedaan tot wederopwekking van het Vlaamsche Volksbewustzijn. Het was een dichter en schrijver naar het hart van het volk, de niet genoeg te waardeeren Hendrik Conscience, die in aangrijpende romanschilderingen en kernachtige novellen, maar even sterk door zijne, van vaderlandsliefde doordrongen, ‘Geschiedenis van Belgie’ op het gemoed van zijn stamgenooten gewerkt heeft. Een realist in de voorstelling, een idealist in het hoofdbegrip zijner scheppingen en altijd door het onbevangen streven geleid voor het volk te schrijven, heeft Conscience zich ver buiten de grenzen van Belgie, ja in geheel Europa een geachten naam en den ‘Leeuw van Vlaanderen’ overal waardeering verworven. Het was een harde strijd, dien de herstellers van den Vlaamschen geest en de Vlaamsche kunst te strijden hadden. Hun weg liep, ge- | |
[pagina 151]
| |
tuige het kampen met traagheid, boosheid en veroordeelGa naar voetnoot1) niet over rozen. De mannen van den ouden stempel als Blommaert, Ledeganck, (wiens gevoelvolle Dichtwerken den geheelen lijdensweg zijns levens afspiegelen) Serrure, Van Duyse, SchayesGa naar voetnoot2) en anderen en niet minder de jongere volgelingen als De Laet, Van Rijswijck, Jan van Beers moesten telkens weder den bitteren kelk der teleurstellingen ledigen. De eerste groote uitwerking, die de Vlaamsche beweging, na tien zware beproevingsjaren, had, het beroemde Vlaamsche ‘vertoog’ (voorstel) van 1840 aan de Belgische kamers, het van 20,000 onderteekeningen voorziene verzoekschrift der Vlamingen om het burgerrecht van hun moedertaal, was politiek een misslag,Ga naar voetnoot3) ofschoon De Decker reeds toen, uit een verstandelijk oogpunt met warmte, en met geest en takt voor de Vlaamsche landlieden partij trok. Toch was deze inspanning niet verloren. Leed zij bij de kamers schipbreuk door het overdreven op den voorgrond stellen der staatseenheid en de Fransche Sympathiën der dankbaarheidsbetuigers van 1830, zoo droeg zij daarentegen rijkelijk sociale vruchten en bevorderde niettemin den letterkundigen vooruitgang. Met kracht verhief zich de vereenigingsgeest, een groote menigte taal- en letterkundige gezelschappen, liedertafels en zangvereenigingen en bovenal vereenigingen voor volksontwikkeling ontstonden, overal weerklonk de kreet ‘Vlamingen vooruit’ een wapenkreet, die een taalvereeniging te Brussel tot haar devies koos. Ook de oude Nederlandsche rederijkerskamers ontwaakten uit hun middeleeuwschen sluimer en maakten de zaak van het Vlaamsche volk tot de hunne. De oude Antwerpsche ‘Olijftak,’ een nieuw land van belofte na de zondvloed der vreemde heerschappij, reikte de Gentsche taalkundige vereeniging: ‘De taal is gansch het volk’ getrouw de broederhand; oude en jonge krachten wedijverden in dienst van het volkskarakter. Reeds op het tweede Vlaamsche taalkundige congres (11 Februari 1844) werd de gedachte aan de vorming van een groot Vlaamsch verbond van alle Vlaamsche vereenigingen in overweging genomen, en den 8 Mei 1861, na duizend hindernissen, werd de eerste algemeene vergadering van het ‘Dietsche verbond’ gehouden, waaraan in den loop van denzelfden zomer nog 49 vereenigingen toetraden. Het Dietsche verbond heeft den vollen politieken omvang van | |
[pagina 152]
| |
den Vlaamschen taalstrijd volkomen begrepen en als programma opgesteld, dat ieder verschil van meening op politiek gebied voor de trouwe Vlaamsche gezindheid van den kandidaat en iedere politieke vriendschap voor diens vijandschap tegen de Vlaamsche zaak wijken moest.Ga naar voetnoot1) En zoo ontstonden spoedig daarop Vlaamsche kiesvereenigingen in Gent. Den 27 November 1861 volgde de tweede algemeene vergadering van het Dietsche verbond, die evenzoo krachtig werkte en hoofdoorzaak was, dat het aantal Vlaamsche namen in de Belgische kamers steeds toenam. De Vlaamsche partij bloeide in die mate, dat de beide oude, groote staatspartijen: der liberalen en der klerikalen in strijd geraakten, wie de populaire zaak der Vlamingen het best kon bevorderen en ondanks alle hindernissen, die de Franskillons (Franschgezinden) den voortgang der Vlaamsche zaak in den weg legden, heeft datgene, wat de afgevaardigde L.A. de Laet in de zitting der afgevaardigden van 5 Mei 1866 ten gunste der Vlaamsche zaak voorstelde, zich toch een weg gebaand en is door het voorstel van De Decker van Maart 1878, tot zegenrijke werkelijkheid geworden. Door een zeer juist gevoel gedreven hadden de aanvoerders der Vlaamsche partij naar twee zijden de broederhand uitgestrekt, naar het Noorden en naar 't Westen, naar Holland en naar Duitschland. Vermits de Vlaamsche taalcongressen zich tot Nederduitsche uitbreidden werden Vlaamsche en Hollandsche belangen vereenigd en een der gewichtigste gevolgen van deze vereeniging was de afschaffing der Vlaamsche spelling (bijv. ae in plaats van aa), waarvoor men den Hollandschen vorm in de plaats stelde. Een sterke toenadering der Vlaamsche tot de Hollandsche literatuur is zonder dat men de Belgische eigenaardigheid prijs graf, de gelukkige vrucht dezer verandering geweest. Het bewustzijn, dat deze beide Nederduitsche stammen te zamen hooren heeft daardoor sedert 1865 zich merkbaar verbreid en sedert dien tijd is de vriendschap met Holland, die eens op straffe verboden was, een geloofsartikel van het Belgische patriotisme geworden. De andere schrede was de toenadering tot Duitschland. Zij had plaats door bemiddeling der Pruisische Rijnprovincie, waar de volksaard, vooral aan den Beneden Rijn zeer veel overeenstemming vertoont met dien van het Belgische volk. Op de Belgische en Neder-Rijnsche muziekfeesten leerden de vertegenwoordigers van de Rijnlanden en van Vlaanderen elkander kennen en waardeeren; het Vlaamsch-Duitsche zangverbond ontstond op de grondvesten dezer harmonische | |
[pagina 153]
| |
eendracht en de muziekfeesten te Brussel en te Keulen, waar het beroemde Keulsche mannenkoor zooveel roem oogstte, hebben reeds lange jaren getoond, dat de Duitsche eigenaardigheden door den frisschen, vrijen Germaanschen geest gedragen en bezield, op de Germaansche burgers van België diepen indruk maakten. Intusschen werd niet alleen van Vlaamsche zijde voor de toenadering tot Duitschland en de verspreiding der Vlaamsche literatuur gezorgd maar ook Duitschland handelde daarin zeer juist en met veel takt. Hiervan komt in 't bijzonder de eer toe aan professor G.A. Arendt (gestorven in Augustus 1865) die zijn Duitsch vaderland vroeg met België verwisselde, maar in zijn aangenomen vaderland de herinnering aan zijn Duitsche af komst niet alleen trouw bleef, maar als geleerd geschiedschrijver ook geen moeite spaarde om de geschiedkundige betrekking tusschen België en Duitschland aan 't licht te brengen. In die betrekking nemen de oude Vlaamsche neerzettingen in Noord-Duitschland (aan de mondingen der Elbe en Oder) waarvan de geschiedenis tot dien tijd toe zeer veronachtzaamd was, een eerste plaats in en Arendt heeft met kracht op de verwantschap dezer beide landen gewezen, hij heeft den Belgischen oorsprong van het Karolingsche keizershuis verdedigd en aan de herinneringen aan Karel de Groote, die in den keizersdom te Aken in een reliquienkast gevonden waren, een even geleerde als vaderlandsgezinde verhandeling gewijd. De geschiedenis der Vlaamsche literatuur in haar geheelen omvang werd door den Noord-Duitschen schrijver Gustaaf Höfken bearbeid, wiens werk ‘Vlaamsch-Belgie,’ dat in 1847 in Bremen in 2 deelen verscheen den Duitschers een juist begrip van het Vlaamsch denken en trachten gaf. Het Pruisisch-Sleeswijksche echtpaar van Reinberg-Düringsfeld, dat zijn voetspoor volgde, bestudeerde in 't bijzonder de literatuur gedurende de jaren 50-60 en gebruikte een langer verblijf in de hoofdsteden van België tot de grondigste studien over land en menschen. Sinds lang verdrongen van het tooneel der politieke verhandelingen heeft de Vlaming in lied en verhaal moeten toonen, waartoe zijn geest in staat was; van de macht der groote wereld uitgesloten heeft hij zijn stil tehuis met de beelden van zijn nationaal verleden opgesierd en in de taal zijner voorvaderen en de herinnering aan hen zijn gevoelen uitgestort. Naast den volksroman en de dorpsvertellingen neemt de lyrische poezie in de Vlaamsche literatuur een eerste plaats in. Als een meester der moderne Vlaamsche lyriek begroeten wij den vlijtigen dichter en literator Emanuel Hiel, wiens gedichten in 1874 het eerste deel van Brockhaus, Nederlandsche bibliotheek gevormd hebben. (Leipzig, 288 bl. 80).Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 154]
| |
De fijnste en tegelijk de krachtigste tonen weet Hiel der Vlaamsche taal te ontlokken; de liefde bezingt hij met de innigheid van den troubadour, de heldendaden zijns volks met den frisschen vroolijken wapenklank van een trotsch nationaal zelfbewustzijn. Zooals Hendrik Conscience de Vlaamsche dorpsvertelling geschapen heeft, waarvan, ‘Blinde Rosa,’ ‘De Gierigaard,’ Baas Gansendonk,’ ‘De Loteling’ de parelen uitmaken, treedt Emanuel Hiel ons tegen als de schepper eener dichtsoort, het oratorium of zooals hij zegt: declamatorium, die bijzonder in overeenstemming is met den Vlaamschen geest. In deze half lyrische, half episch-dramatische voorstelling heeft Hiel veel voortreffelijks gedicht. Wij noemen slechts de oratoriën ‘Lucifer en Prometheus,’ verder de, aan de Noorsche sage ontleende ‘Helga’ (ontvoering van Helga door Geir) dat bij de lyrische verzameling van 1874 gevoegd is, verder ‘Breidel en de Koninck’ (Antwerpen 1876) dat den sporenslag van 1302, den roemvollen strijd der Vlamingen tegen Frankrijks ridderschap schildert, eindelijk ‘Bloemardinne’ (Gent 1877) ter eere der middeleeuwsche Brabantsche dichteres van gelijken naam. Met het laatste lyrisch-dramatische gedicht offert Hiel weder der erotische muze, die hij gaarne huldigt en die hem den schoonen ruiker veldbloemen ‘Bloemeken, een liederkrans. (Utrecht, Dannenfelser) in de gelukkigste luim aangeboden heeft. Maar nog hooger dan de erotische dichter Emanuel Hiel staat de Vlaamsche literator Emanuel Hiel bij ons aangeschreven.Ga naar voetnoot1) Sedert 1862 verscheen onder zijne leiding in Brussel een gewichtig vaderlandsgezind tijdschrift, dat een echt Vlaamsch karakter droeg, n.l. het ‘Nederduitsch maandschrift,’ dat reeds met den tweeden jaargang in 1864 den titel ‘Nederduitsch tijdschrift’ aannam, en het bij het einde van 1868 tot zes jaargangen in 18 afdeelingen gebracht heeft. Dat dit werk door de beste krachten van Vlaamsch-België ondersteund, zich niet langer kon staande houden, werpt geen gunstig licht op den letterkundigen ijver der Vlaamsch lezende bevolking van Belgie.Ga naar voetnoot2) Na al de moeite, die een groote schaar Nederduitsche dichters, geleerden en volksschrijvers zich gegeven hebben tot verbetering der nationale ontwikkeling is de staking der uitgave van zulk een prijzenswaardig werk een betreurenswaardig verschijnsel. De geest van den Oud-Vlaamschen dichter van | |
[pagina 155]
| |
Maerlant, dien de akademist Bormans door de uitgave van het eerste deel van ‘Der Naturen Bloeme,’ met zooveel moeite als geleerdheid bezworen hoeft, schijnt toch nog niet geheel in vleesch en been der nakomelingen doorgedrongen te zijn.Ga naar voetnoot1) De periodieke geschriften der Fransche literatuur in Belgie, waar wij nu nog even een blik op willen werpen, zijn veel gunstiger ontvangen en dus blijven bestaan. Van de Brusselsche ‘Revue de Belgique’ die in Januari 1869 voor 't eerst verscheen, zijn tot nu toe tien jaargangen in 30 deelen verschenen; zij wordt echter ook door de gezamenlijke geestelijke aristokratie der Fransch schrijvende liberalen van België ondersteund en mannen als Charles Potvin, Emile de Laveleye, graaf Goblet d'Alviella, de dichter en jurist Herman Pergameni, H. Marichal en vele andere namen van goeden letterkundigen klank hebben de kolommen van dit voortreffelijke tijdschrift van degelijke, aangename bijdragen voorzien. Het Belgisch liberalisme heeft aan de ‘Revue de Belgique’ een grooten steun, terwijl de ‘Collection de précis historiques’, der katholiek gezinde tegenpartij eveneens gedurende vele tientallen van jaren in 't leven is gebleven.Ga naar voetnoot2) Vele Fransche schrijvers in België klagen wel is waar ook, dat op den vetten grond van Zuid-Nederland te weinig gelezen wordt en tot deze klagenden behoort zelfs de beroemde jurist en geschiedkundige professor F. Laurent van de staatsuniversiteit in Gent, die zijne ‘Etudes sur l'histoire de l'humanité ou Histoire du droit des gens et des relations internationales’ 1850-1870 te Gent en te Brussel in 18 groote octavo deelen liet verschijnen, een werk dat van een bewonderenswaardige geleerdheid, groote belezenheid en buitengewone scherpheid van oordeel getuigt en den schrijver behalve zijn voorlezingen aan de akademie nog tijd liet, groote deelen over de verhouding tusschen staat en kerk, over pandecten, over Jezuiten, over de Belgische kerkhofsvraag, de ‘Lettres d'un retardataire libéral à un progressiste catholique’ (aan den jongeren Nothomb) over volksspaarbanken enz. te schrijven. Een zoo groote werkkracht als van den vaderlandsgezinden F. Laurent (Een Duitsch-Luxemburger van geboorte) vooronderstelt ook ongeveer een even groote leeskracht bij het publiek, wat echter slechts al te vaak de rekening buiten den waard maken heet. Velen hebben het kleine koninkrijk België voor een ‘pays illettré’ willen uitmaken, maar de twee buitengewoon groote deelen van de ‘Centième anniversaire de la fondation de l'Academie royale de Belgique’ (Bruxelles 1872 C. Muquardt) hebben der gansche wereld op deze aanklacht geantwoord. Zulke vruchtbare schrijvers als de geleerden van België tot nu toe | |
[pagina 156]
| |
geweest zijn, vindt men in weinig landen onder de zon; men behoeft slechts de geschiedschrijvers Gerhard (den grooten kenner der geschiedenis van Karel V en Filips II) Baron de Gerlache, De Suset, Grandgagnage, Baron Reiffenberg, De Ram, Theodore Juste (den beschrijver van de helden in den Nederlandschen vrijheidsoorlog), Baron Kervijn de Lettenhove (den ontdekker van het dagboek van Keizer Karel V), den Gentschen bibliothecaris Baron Saint Genois, den staathuishoudkundige Quetelet, de geleerde juristen Thonissen en Faider te noemen, en de aanklacht, dat in België weinig geschreven wordt, verstomt. En nog hebben wij de natuuronderzoekers, de artsen, de wiskundigen en de sterrenkundigen niet genoemd. Dit gedeelte der wetenschappelijke literatuur bedient zich meerendeels van de Fransche taal. Dat de politieke couranten, die de belangen van den dag behandelen, niet alleen in de Waalsche maar ook in de Vlaamsche provinciën meest in 't Fransch geschreven zijn is na alle overwinningen der Vlaamsche partij nog steeds een ‘Denkstein zur Situation.’Ga naar voetnoot1) - Maar hoe staat het met de Fransche poezie in Belgie? Heeft zij kracht, heeft zij levensmoed? Zelfs de meest oprechte vriend van het Nederduitsch wezen mag hierover niet minachtend oordeelen. De Fransche dichters en prozaschrijvers van Belgischen afkomst schrijven niet zooals de echte Franschen, zelfs dan niet, wanneer zij zich bevlijtigen de meest nauwkeurige uitdrukkingen te gebruiken; want de grond van Zuid-Nederland en het Waalsche bloed vorderen een anderen stijl en een andere denkwijze dan de inheemsche burgers van Frankrijk. De personen bijv., die de Waalsche blijspeldichter Henri Delmotte in zijn stukken laat optreden zijn, ondanks het vloeiende Fransch, dat zij spreken, echte Belgische stadbewoners uit den kring der welgestelde burgers, die met de Parijsche lichtvaardigheid in het najagen van genoegens niets te doen heeft en te doen wil hebben. Een zeker stijfGa naar voetnoot2) eergevoel, den Waalschen burgerstand eigen, schijnt door het Fransche masker der gestalten heen. Dat deze gestalten deels merkbaar op den vaderlandschen grond des dichters ontstaan zijn is geen slechte aanbevelingsbrief voor zijn talent. Hierin heeft hij eene in 't oog vallende gelijkenis met den zeer begaafden romanschrijver Herman Pergameni, die zijn antipathie tegen het eigenaardige der Franschen onverbloemd uitspreekt. Pergameni is de | |
[pagina 157]
| |
schrijver van den aantrekkelijken dorpsroman ‘La Closière’, een met de levendigste kleuren geschilderde idylle, die niet ver van Spy en Floreffe in het Sambredal der provincie Namen speelt. Vergissen wij ons niet, zoo heet de plaats, waar de handeling voorvalt eigenlijk ‘Le Bosquet’ en is ‘La Closière’ (het gehucht) een pseudoniem voor den werkelijken naam. De eerlijke rechtschapenheid van den Waalschen burger- en boerenstand treedt in deze schildering, vol ware poezie, duidelijk aan 't licht. Pergameni, een ijverig medewerker aan de ‘Revue de Belgique’ is tegelijkertijd advocaat evenals zijn, nauw met hem verbonden vriend, de niet minder begaafde dichter Adolphe Prins, met wien hij samen een boekdeel ‘Poesies’ heeft uitgegeven. De droefgeestige maar uit een zaakkundig oogpunt zeer invloedrijke roman: ‘La destinée de Paul Harding’ (Bruxelles Muquardt 1874) toont ons Prins als een psychologisch denker en opmerkzaam vorscher der zeden en toestanden van zijn volk. Ook deze roman in geheel Belgisch gedacht en zou in Fransche omgeving bijna geheel zijn tragischen indruk verliezen. En toch zou het een voorbarige bewering zijn, wilde men aannemen, dat een waar dichter als Adolphe Prins dezen roman slechts geschreven had met het doel het Belgische liberalisme te verbeteren. De schrijver is wel is waar een krachtig strijder voor het staatsidée, een strijdvaardig makker van F. Laurent in het begrip der scheiding van Rome, door zijn werk: ‘Des droits de souveraineté de l'Etat sur l'Eglise en Belgique (Bruxelles, Muquardt 1874) heeft Prins getoond, dat hij de groote vraag der maatschappij niet door de gemeene partijbril beziet, en de schade, die het laissez-faire, laissez-aller van het vulgaire liberalisme in kerkelijk politieke zaken gesticht heeft, zeer wel erkent.Ga naar voetnoot1) Uit deze zijne houding volgt echter nog volstrekt niet, dat Prins zijn romans slechts als oefenvoorbeelden voor de politieke arena schrijft; zijne in 1872 verschenen novellen zijn bepaald een duidelijk tegenbewijs daarvoor. De verhevenheid en heerlijkheid der kunst vindt ook onder België's Themis jongeren trouwe beoefenaars, die het, zooals Pergameni in zijn ‘Jours d epreuves’ duidelijk aantoont, volstrekt geen levenstaak | |
[pagina 158]
| |
is, het vrije bestaan der poezie onder het juk der dagelijksche belangen te buigen. - En zelfs het idée eener geestelijke vereeniging met Duitschland heeft onder de Fransche schrijvers van België, hare voorstanders.Ga naar voetnoot1) De literatuurvorscher Ferdinand Loise in Mons, een Waalsch katholiek is met roemenswaardige onbevangenheid en vrijheid van vooroordeel met de waardeering van Duitschen geestesarbeid begonnen. Zijn boek ‘L'Allemagne dans sa litterature nationale’, dat in 1873 verscheen, is een schoon bewijsstuk daarvoor en zijn ‘Etude sur l'Allemagne moderne’ het vervolg van het vorige werk (in 1878 verschenen) is in denzelfden zin van bewonderenswaardige waardeering van Duitsche geestesgrootheid geschreven. Wanneer een katholiek schrijver als Loise den held der Duitsche hervorming Martin Luther volle gerechtigheid laat wedervaren en mannen als Johann Fischart in zijn bijzondere eigenaardigheden begrijpt, heeft hij het bewijs gegeven, dat hij tot op de verborgenste drijfveeren van den Duitschen geest en 't Duitsch gemoed is doorgedrongen en dat hem in een woord het innerlijk wezen der Duitschers duidelijk is. Het Duitsche vorstenhuis, dat met wijze erkenning van den tijdgeest over België heerscht, schijnt ook bij de Waalsche staatsburgers voorliefde voor Duitschland opgewekt te hebben.Ga naar voetnoot2) Het Gouvernement koestert ook die voorliefde.Ga naar voetnoot3) |
|