[Boekaankondigingen]
Spreken, schrijven, lezen. Handleiding bij het eerste onderwijs in de volksschool, door Y. Ykema I. 2. 's Gravenhage Joh. Ykema.
Beeldengalerij door A.G.E. Hoyer. Amsterdam, H.J. Otto.
De bekende stelling: ‘wilt gij over een kalf spreken, breng een kalf in de school’ had hooge waarde in een tijd, toen het eene nieuwigheid mocht heeten van ‘aanschouwingsonderwijs’ of ‘aanschouwelijk onderwijs’ te spreken. Tegenwoordig wordt dit echter wel wat overdreven en 't natuurlijk gevolg daarvan blijft niet uit: de leerlingen worden zoo gewoon, alleen de dingen te bespreken, die ze zien, dat elke oefening waarbij 't voorstellingsvermogen, waarbij gevoel of fantazie moeten werken, weldra onmogelijk zal blijken.
Bovendien hebben de leerlingen een heelen uitdragerswinkel in de school noodig en o.i. gaat die ideale aanschouwingsleer alleen goed met ideale kinderen en ideale onderwijzers.
Waarom zou er niet over een spiegel of een schilderij kunnen gesproken worden, zonder dat ze voor de klasse aanwezig zijn? En dan dat alles liefst in verschillend model. Maar wat aan te vangen met een troepje kleine kinderen, die misschien 20 à 25 minuten ver zijn komen loopen en te wier behoeve we hier vinden:
De onderwijzer late elk kind een wortel meebrengen met het loof er aan; zoo mogelijk hale de leerling er zelf een uit den grond. Ieder heeft een wortel vóór zich.
Bij de ‘bloemkool’ is de schr. ten minste zoo goed te bepalen, dat er twee of drie bloemkolen voor de klasse zullen zijn, met de bladeren er aan. Potten en pannen, ketels, turfmanden en kolenbakken, alles moet in verschillende formaten en soorten voor de hand liggen.
Behoudens deze overdrijving (waaraan niemand zich behoeft te storen) zijn de spreekoefeningen zeer doelmatig gekozen en wel geschikt om tot denken op te wekken. Waartoe een voorschrift als op bl. 79: ‘Verbeeld u dat ge in de voorkamer woont’ of ‘Verbeeld u dat de pomp in de keuken is, ook dat zij er buiten is’ wel leiden moet, moge een of ander handboek der zielkunde duidelijk maken,
De schr. van No. 2 gaat uit van de stelling ‘geen plaat, geen afbeelding - maar natuur.’ Bij deze oefeningen moet de school er vermakelijk uitzien - arme hulponderwijzers, die hier hun eerste plaats hebben. Men oordeele:
Doe het of boots het na. Wie doet het?
Hup-pe-len. Knik-ke-ren. Hoe-pe-len. Ver-lie-zen. Uit-schel-den. Gooien. Leunen. O-pe-nen. Sluiten. Krassen. Piepen. Op-lich-ten. Om-draai-en Kaften. Kijven. Stot-te-ren. Kiezen. Glijden. Draaien. Branden. Staan. Ver-knoei-en. Snuiten. Hoesten. Helpen. Klinken. Af-kij-ken. Rooken. Rondzien. Praten. Bab-be-len. Schoonmaken. Liegen.
Schriftelijk werk als in No. 1. Het hangt natuurlijk van den onderwijzer af, of hij naar aanleiding van sommige woorden eens een hartelijk woordje - een wenk maar - tot de leerlingen wil spreken. Bijv. bij uitschelden, kijven, stotteren, hoesten, rooken, liegen. Deze opmerking geldt ook voor 't vervolg!