b.
‘'t heet banckeroet, in duytsche ghestolen’ dat is
‘Het heet bankroet, op zijn Hollandsch: gestolen.’
c.
In den derden druk der ‘Nederlandsche Letterkunde’ staat:
Hen beduidt hier de weerlijcken, de wereldlijken, de leeken.
d.
Verbinden = verplichten.
e.
‘Kondy dese konst, (konst van welleven), het sal u namaels welkomen; kondijs noch niet, oock met voordencken alleenlijck niet wel,’ enz.
Voordencken, bij Kiliaan: veur-dencken = praemeditari, het tegenovergestelde van nadenken. Wij hebben thans nog: met voordacht, voorbedachtelijk.
f.
‘Ik ga een werk aan, dat opgeleit is van lotwissel en meenigerley geval; gruwzaam van veldslaagen, waaterstrijden, beleegeringen; bitter van twist; warrigh van muiterij; bekladt van moorddaad buiten de baan des krijghs; wrang van wreedtheit zelfs in pais. Voorspoedt teghens, thans vreede met uijtheemschen’ d.i. Eerst voorspoed tegen den vijand (onder Prins Maurits), daarna vrede met het buitenland (twaalfjarig bestand).
g.
‘IJget, schiet ickje op jou santert, jij hebber niet een beet na.’ zegt in den Spaanschen Brabander Contant tot zijn kameraad Joosje. ‘Y get gallich-veughels, gallich-veughels, laetmen gaen,’ zegt Leuwen de ‘Hont-slagher’ tot de jongens, die hem uitschelden voor ‘lampoot! krombeen!’
‘ick selje bijget soo ongenadigh oftouwen,
‘Dat je by gantsch ackrementen op een aer tydt je monght wel selt houwen.’
‘Ygut tryntje, het scheen dat hij u wel bevil,’
zei ‘bleecke An,’ de snol, tot Trijn Jans, haar geestverwante, sprekende over Jerolimo.