Noord en Zuid. Jaargang 4
(1881)– [tijdschrift] Noord en Zuid– AuteursrechtvrijVierschaar. (Vergelijk bl. 14).Omtrent de afleiding van dit woord gaf P.C. Molhuijsen (Nijhoffs Bijdragen IV blz. 213) de meening ten beste, dat het afkomstig zou zijn van het angelsaksische firen, d.i. zonde, misdaad en schaar d.i. vergadering, dus: de vergadering, die over misdaad oordeelt. - Een andere verklaring zegt dat tot eene vierschaar vier personen noodig zijn, t.w. de aanklager, de beschuldigde, de verdediger en de rechter. - In een handschrift van het jaar 1400, of daaromtrent, opgesteld door Mr. Jan Matthijsze, klerk (secretaris) der stad Brielle, en uitgegeven door K. van Alkemade in 1729, leest men 't volgende: ‘Die ander (de tweede) vraghe is, hoe menigherhande manire van dienres (dienaren, ambtenaren) men behoeft in eene Vierschare, als men yemende Recht, ende Vonnis doen sal? Die antwoirde is: altoes, hoe clein die sake is, dair men of dinghen sal, so moet dair wesen een Rechter, te minsten iij Scepenen, een clagher ende een antwoirder.’ Dus: de rechter met drie schepenen maken vier ambtenaren, of: de rechter, de schepenen, de klager en de gedaagde zijn ook vier. Eenige bladzijden verder in hetzelfde handschrift: ‘Een vierschaar heet een stede, dair die Rechter, Scependom, ende die recht eijsschen, of antwoirden willen, vergaderen,’ waarbij Alkemade aanteekent: ‘Zijnde dus eigentlijk een schaar van vier personen, den Baljuw, 't Schependom, en den Aanlegger, en Verweerder. Andere zeggen, den Regter, secretaris, eischer, en aangeklaagde.’ Joost de Damhouder, een beroemd rechtsgeleerde uit den tijd van Keizer Karel V, zegt in zijne ‘Practijcke in Civile Saken’ (uitgave van 1660): ‘In civile saecken, soo wel als in criminele, dat is, in alle Jugementen, moeten nootsakelijck zijn drie Persoonen, namentlijck een Eyscher, Verweerder ende Rechter. | |
[pagina 108]
| |
Maer in de Leen-hoven van Vlaanderen, ende alle andere Vierscharen aldaer, behoort oock, ende dat nootsakelijck, te zijn de vierde persoon, te weten den Heer Vermaender ende Aenporder, diemen in 't gemeen Maender-heere noemt: Want ten zijder deze persoon zij, om den Rechter tot uytten van 't vonnisse te vermanen, en souden noch de Leen-mannen noch de Schepenen geen recht willen of mogen doen.’ Opmerking verdient het ook, dat, wanneer er van Scheidsmannen, zegsmannen of keersluden sprake is, er van elke zijde vier genoemd worden;Ga naar voetnoot1) evenzeer moeten de borgen, ter voldoening van den zoen gesteld, vier in getal zijn, ‘vier achter suster kinderen, tot des misdadigen vier vierendeelen, (van beide grootvaders- en grootmoederszijde), die malcanderen niet en bestaan (die onderling geen familie zijn). Ghebrect een vierendeel van sinen magen, dair moet die misdadige sien om yement, die dair voor looft (instaat,) zoodat het viertal volledig is.’ Hilversum. J.E. ter Gouw. |
|