Een paar opmerkingen.
In een der laatste afleveringen van den Navorscher wordt het oude beletten, op iets letten, acht geven, in zijn oorsprong gescheiden van beletten, verhinderen, en met een ww. lîten, zien, in verband gebracht. Waarom, zal wel niemand begrijpen. Nog daargelaten, of een letten uit lîten zou kunnen zijn voortgekomen, zoo geeft lat, traag, als grondwoord van 't eerste ww. een even goede en zekere etymologie aan de hand als bij het tweede. Uit lat ontstond een transitief denominatief letten (latjan), dat traag maken, verhinderen beteekende; terwijl een intransitief denominatief van gelijken oorsprong het begrip traag worden moest hebben; bij samenstelling met be ontwikkelde zich hieruit beletten, d.i. be, bij (iets), traag zijn, stil blijven staan, zijn aandacht er aan wijden; vgl. ook ons letten op iets.
Ergens anders brengt de Navorscher het subst. hoer in verband met het Angelsaksische hor, slijk. Evenveel als inktkoker met pompstok heeft hoer met hor te maken; want aangezien dit horo in 't Oudhoogduitsch steeds een o, nooit uo heeft, zou zijn vocaal wel aan een Nederl. onvolk. of volk. o, nooit aan een oe kunnen beantwoorden. Wat de oorsprong is van hoer? De geleerden weten 't tot nog toe niet.
L.Q.U.