Noord en Zuid. Jaargang 3
(1880)– [tijdschrift] Noord en Zuid– Auteursrechtvrij
[pagina 280]
| |
De invloed van Duitschland op de Nederlandsche letterkunde.De geographische ligging van Nederland tusschen Duitschland, Frankrijk en Engeland, zijn drukke handelsbetrekkingen met verre zuidelijke landen en niet minder de politiek, die door de republiek der Vereenigde Nederlanders gevolgd werd en die de kleine republiek aan de Noordzee tot een verblijf van persoonlijke en godsdienstige vrijheid maakte en daardoor tot een toevluchtsoord voor de verdrukten van andere landen - ziedaar oorzaken, waardoor Nederland vaak den invloed van verschillende nationaliteiten ondervond en er dikwijls onder te lijden had. Het laatste kan vooral van het Fransche element gezegd worden, dat in de vorige eeuw zulk een noodlottigen invloed uitoefende en niet alleen in het gewone maatschappelijke leven, in de zeden en begrippen van het volk, maar vooral ook in de letterkunde met groote hardnekkigheid doordrong. Behalve de Fransche deden zich nog andere invloeden gelden, niet alleen van de omliggende rijken Duitschland en Engeland, maar ook van Italië en Spanje, de laatste vooral door de uit Spanje en Portugal verdreven joden, die zich hier vestigden. Bij het einde van de 16de en in 't begin van de 17de eeuw oefende Italië een onmiskenbaren invloed op de Nederlandsche letterkunde uit. Tasso's ‘Amintas’ en Guarini's herdersspel ‘Pastor Fido’ werden in dien tijd niet alleen veel gelezen, maar spiegelen zich zelfs af in de poëtische scheppingen van Hooft en Huyghens, evenals in den stijl van Spieghel, die aan de Italiaansche Concetti doet denken.Ga naar eind1 Dit verschijnsel is hoofdzakelijk daardoor te verklaren, dat in dien tijd zoo vele Hollanders Italië bezochten; een reis naar de lachende velden van Hesperië behoorde toen tot de vereischten van een goede opvoeding en voor kunstenaars was zij bepaald noodzakelijk. Merkwaardig is het, dat Italië's grootste dichter Dante te dien tijd in Nederland zoo weinig gewaardeerd werd. Over deze verschillende invloeden, hoe zij zich, vooral sedert de vijftiende eeuw, op het gebied der Nederlandsche taal en letterkunde deden gelden, gaf Willem de Clercq (gest. 1844), zelf een zeer gewaardeerd dichter en navolger van Bilderdijk, in het jaar 1824 een zeer degelijk geschrift uit. Sedert dien tijd is echter meer dan een halve eeuw verloopen en heeft menige gewichtige omwenteling plaats gegrepen. Tot voor betrekkelijk korten tijd vermocht het Duitsche element niet een belangrijke rol in de Hollandsche letterkunde te spelen, wat te grooter verwondering moet baren, als men bedenkt, dat gelijke afstamming juist het tegendeel zou doen verwachten. Men moet echter nauwkeurig het onderscheid in het oog houden tusschen | |
[pagina 281]
| |
kunst- en volksdicht; het laatste was steeds de tolk van het verwante Germaansche element en bleef onder alle omstandigheden en te allen tijden ongevoelig voor den invloed der Fransche oppervlakkigheid. De Nederlandsche dichters daarentegen beoefenden steeds liever de Fransche en de Engelsche letterkunde - van de laatste vooral Ossian en Robert Burns - dan de Duitsche en ontleenden dus aan de beide eerste ook de onderwerpen voor hunne bewerkingen. Wel is waar leerde men tegen het einde der vorige eeuw de schatten der Duitsche letterkunde langzamerhand kennen, - vooral de Duitsche lyriek begon haren invloed op de Hollandsche te doen gelden, - wel is waar vertoont Jacobus Bellamy eenige overeenkomst met Hölty en Rhynvis Feith toont ten duidelijkste in zijn romans, (Julia, 1783, Ferdinand en Constancia, 1785) onder den invloed van den Werthertijd te staan.Ga naar eind2 Maar over 't geheel behield de Fransche pruikenstijl de overhand, en toen bovendien Bilderdijk, (1756-1831), die langen tijd in Nederland als de dictator der letterkunde werd beschouwd, bij zijne landslieden den haat tegen Duitschland en alles, wat Duitsch heette, met ware bitterheid aanwakkerde, viel er vooreerst nog niet aan te denken, dat de invloed van Duitschland zou toenemen. Het eenige gebied, waarop deze invloed in dien tijd en ook reeds vroeger eenige ofschoon zeer geringe, beteekenis kreeg in vergelijking met het Gallische pseudo-klassicisme, was het tooneel. Naast het klassieke repertoire der Franschen, waaronder vooral Racine, Crebillon, Molière en Voltaire, werden ook Iffland en Kotzebue veel gespeeld; het huiselijk drama ‘Die Jäger’ van den eerste; verder Kotzebue's ‘Verleumder’, ‘Menschenhass und Reue’, ‘Kind der Liebe’ en andere blijspelen kwamen geregeld op het repertoire voor.Ga naar eind3 Na den dood van Bilderdijk, aan wien wij, ondanks zijn vijandelijke gezindheid tegen Duitschland, toch een meesterlijke vertaling van Bürger's ‘des Pfarrers Tochter von Taubenheim’ te danken hebben, werd er een groote omwenteling in de letterkunde voorbereid.Ga naar voetnoot1) Een meer degelijke kritiek begon aarzelend haar stem te verheffen en het aantal, dikwijls voortreffelijke bewerkingen uit vreemde literaturen groeide steeds aan. Ja, deze navolgingszucht verkreeg een tijdlang zulk een verbazenden omvang, dat men in het buitenland de Hollandsche letterkunde verweet, dat zij slechts uit vertalingen bestond. Toen zagen hier te lande degelijke mannen, met Bakhuizen van den Brink en Potgieter aan het hoofd, de noodzakelijkheid in, om met vereende krachten een meer zelfstandige, nationale richting te doen ontstaan. Toen stichtten zij (1837) ‘De Gids’, een tijdschrift, dat nog heden als het voornaamste in | |
[pagina 282]
| |
Nederland wordt beschouwd. Intusschen liet zich de eenmaal ontwaakte bewondering voor de meesterwerken, vooral der Engelsche en Duitsche letterkunde niet meer onderdrukken en bij menig Nederlandsch dichter van lateren tijd zijn de sporen van den invloed der Duitsche voorbeelden niet te miskennen. Terwijl S.J. van den Bergh (gest. 1868) onder den titel ‘Geest en hart’ een bloemlezing uit de beste Duitsche dichters in 't Hollandsch vertaalde, verwierf Dr. J.P. Heye (gest. 1876), die zich door de verbetering van het Nederlandsch volkslied verdienstelijk heeft gemaakt, door zijn voortreffelijke vertalingen uit het Duitsch rechtmatige waardeering. In 't bijzonder legde hij zich toe op de bewerking van oratoriën en andere, niet bepaald voor het tooneel bestemde werken, waaronder vele door de bewerking in de zustertaal eer wonnen dan verloren. Eenige daarvan, waaronder de ‘Ruïnen von Athen’, waarvan de oorspronkelijke Duitsche tekst van Kotzebue naast de klassieke compositie van Beethoven niet meer te dulden was, werd zeer terecht zelfs de eer waardig gekeurd (door Mevr. Heinze-Berg) in 't Duítsch vertaald, herhaaldelijk in Duitschland uitgevoerd en bewonderd te worden. Bovendien vertaalde Heye ook van Schiller die Glocke, van Goethe de Walpurgisnacht, van Geibel e.a. - Van Goethe's meesterstuk, den Faust, verscheen ongeveer een tiental jaren, nadat hij het tweede deel van zijn treurspel geeindigd had, een Nederlandsche vertaling van den Antwerpenaar Ludwig Vleeschhouwer (gest. 1866), die later echter door betere bewerkingen gevolgd werd.Ga naar eind4 Den beminnelijken dichter Hendrik Tollens (gest. 1856), met wiens lief, schoon gedicht ‘Aan een gevallen meisje’ dat van Alfred Meissner ‘Einer Gefallenen’ een merkwaardige gelijkenis vertoont, zouden wij het liefst met onzen populairsten dichter Uhland vergelijken.Ga naar eind5 Ofschoon Jacob van Lennep (gest. 1868) zijn voorbeelden voor de poëtische vertelling en den historischen roman met voorliefde uit de Engelsche letterkunde (Byron, W. Scott) koos, zoo verklaarde hij niet minder, als banierdrager der romantiek, den oorlog aan het Fransche element in zijn land, en dit is een verdienste, die steeds, zij het ook niet indirect, aan den Duitschen geest ten goede moest komen. Sedert dien tijd is de achting, ja we zouden haast zeggen de bewondering voor de Duitsche letterkunde in Holland eer toe- dan afgenomen. Kenmerkend is hiervoor, dat zelfs eenige der tegenwoordige Nederlandsche schrijvers, behalve in hun moedertaal, oorspronkelijke werken in het Duitsch schrijven. Zoo schreef de gewaardeerde novellendichter Johan Gram (geb. 1833)Ga naar eind6 in de Duitsche taal, terwijl de dochter van professor Opzoomer (geb. 1859) onder den pseudoniem Wallis in 1875 zelfs een Duitsch treurspel, getiteld: ‘Der Sturz des Hauses Alba’, schreef, dat | |
[pagina 283]
| |
voor het eerst door het Duitsche tooneel in Den Haag opgevoerd werd en den levendigsten bijval verwierf.Ga naar eind7 Sedert meer dan een jaar is eindelijk ook het verschijnen van een Duitsche courant voor ‘Hollandsche berichten’ mogelijk geworden, waarvan de redactie in Amsterdam gevestigd is en die geheel aan den handel is gewijd.Ga naar eind8 Bovendien is het aantal vertalingen uit den rijken schat van het Duitsche geestelijk leven jaarlijks zeer aanmerkelijk. Een vluchtig overzicht dier Nederlandsche bewerkingen zij verder het onderwerp onzer behandeling. - Wanneer men de voortbrengselen onzer letterkunde, die in den laatsten tijd door de Hollanders de eer waard gekeurd werden, in hun taal overgebracht te worden, aan een zorgvuldig onderzoek onderwerpt, dan kan men niet nalaten, het op zekere hoogte verwonderlijk feit op te merken, dat onze voortbrengselen op philosophischaesthetisch gebied bijzondere verwaarloozing van de zijde onzer Hollandsche naburen ondervinden. Met uitzondering van een bewerking van Ludwig Pfau's ‘Freie Studien’, dat in 't bijzonder den invloed van kunst en godsdienst op de algemeene ontwikkeling in 't oog hield - werd zelfs geen enkel van onze uitstekende philosophische werken in de taal van Spinoza vertaald; ja niet eens van Ed. von Hartmann's ‘Philosophie des Unbewussten’, dat toch bijna in alle talen vertaald werd, is ons een Hollandsche bewerking bekend geworden.Ga naar eind9 Daarentegen kan iedere, ook slechts middelmatige verschijning op theologisch gebied op de eer rekenen in 't Hollandsch vertaald te worden; zoo vond ook Ed. Langhan's ‘Handbuch für biblische Geschichte und Literatur’ een zorgvuldig bewerker in F. van Leeuwen. Daarenboven echter wijden de Hollanders een bijzondere aandacht aan de, in Duitschland steeds meer op den voorgrond tredende materialistische richting; vooral R.E. de Haan maakte zich verdienstelijk door de verbreiding der werken van Ludwig Büchner, van wien hij, behalve het voornaamste werk ‘Kraft und Stoff’, ook ‘Der Mensch und dessen Stellung in der Natur’ door welgeslaagde vertalingen voor zijn landgenooten bewerkte.Ga naar eind10 De ‘Populaire Entwicklungsgeschichte des Weltalls’ van Dr. August Specht werd eveneens in 't Hollandsch vertaald. Zelfs de roman ‘Darwinia’, geschreven door een geleerd Hollandsch doctor, die zich onder den pseudoniem Jan Holland verbergt, legt, ofschoon hij het darwinistische streven belachelijk zoekt te maken, toch een indirekt getuigenis af van de opmerkzaamheid, die men in Holland aan dit gewichtig onderwerp wijdt.Ga naar eind11 Op historisch gebied zijn eveneens verscheidene annexaties te vermelden. Dr. Oskar Jäger's ‘Abriss der neuesten Geschichte von 1815-1871’ werd door Dr. E Mehler en Wilhelm Müller's ‘Weltgeschichte der Gegenwart’, door S.H. ten Cate in 't Hollandsch bewerkt, terwijl van Reinhold Baumstark's uit- | |
[pagina 284]
| |
voerige ‘Monographie über Philip II. von Spanien’, wat reeds wegens het onderwerp een bijzondere waarde voor de Nederlanders heeft, een met aanteekeningen voorziene bewerking verscheen. Van de, reeds voor eenigen tijd in 't Hollandsch vertaalde en ook bij ons zeer verbreide ‘Handbücher der allgemeinen Geschichte’ van Georg Weber en Wilhelm Pütz beleefde in de laatste jaren het eerste eene vermeerderde tweede uitgave in vijf deelen, het laatste zelfs de zesde uitgaaf. A. Boumann vertaalde verder W. Pressel's brieven eener Romeinsche vrouw aan hare vriendin: ‘Priscilla an Sabina’ en G. Kuypers gaf kort geleden het eerste deel uit van een bewerking van Otto Henne-am-Rhyn's ‘Entwicklungsgeschichte der Menschheit’, dat in zes deelen compleet zal zijn. Alfred Meissner's ‘Historische Skizzen’ werden ook in 't Hollandsch vertaald. Bovendien moet hier nog de vertaling van Heribert Rau's bekend geschrift over het pausdom vermeld worden, hetwelk er echter slechts geringe aanspraak op kan maken, het karakter van een historisch werk te bezitten. - Van de biographieën van beroemde Duitschers hebben de Hollanders zich er slechts enkele toegeëigend, en dan ook nog maar alleen die van personen, die tegenwoordig belangrijk zijn. Zoo vonden de levensbeschrijvingen van Otto von Bismarck, Fedor von Köppen en Dr. Moritz Busch, betrekkelijker wijze trouwe en geestverwante tolken in Dr. G.J. Dozy en S.J. Andriessen; ook de autobiographie van Bethel Henry Strousberg, evenals Hackländer's ‘Roman meines Lebens’ werden in 't Hollandsch vertaald. - Land- en Volkenkunde is een tak van wetenschap, die steeds door de Nederlanders met voorliefde beoefend werd en waarvan hun eigen werken dikwijls door vreemde literaturen worden overgenomen; omgekeerd houden zij een waakzaam oog op de uitgaven in 't buitenland, die dat gebied betreffen. A.M. Cramer bewerkte een uitgaaf van George Eber's beroemd werk ‘Von Gosen nach dem Sinaï’ en Dr. L.P. Ouwersloot vertaalde professor W. Püt'z ‘Vergleichende Länder- und Volkenkunde’ naar de tweede Duitsche uitgaaf; verder werd Karl Müller's voortreffelijke natuurschets uit den Stillen Oceaan ‘Ein geheimniszvolles Eiland’ in 't Hollandsch vertaald, terwijl er van de ‘Skizzen aus Java’ van H. Meister, vertaald door A.W. Stellwagen een tweede druk verscheen. Eveneens vond Friedrich von Hellwald's geographisch huisboek ‘Die Erde und ihre Völker’ spoedig zijn weg naar Holland, waar J.C. van den Bergh er een nette uitgaaf van bewerkte onder den titel: ‘De Werelddeelen’. Eindelijk werd ook het bekende prachtwerk over den Rijnstroom, waarvoor Stieler, Wachenhusen en Hackländer den tekst bewerkten, in 't Hollandsch en eveneens geïllusteerd uitgegeven.Ga naar eind12 Zonder twijfel is het gebied der fraaie letterkunde datgene, | |
[pagina 285]
| |
waarop wij de meeste annexaties van Duitsche voortbrengselen door onze Nederlandsche naburen te vermelden hebben, en in zooverre de dichtkunst als de uitdrukking van het innerlijk wezen eens volks ook de voornaamste letterkundige band tusschen de verschillende natiën vormt, verdient dit verschijnsel inderdaad de meest mogelijke aandacht. Steeds toont zich juist op dit gebied de smaak, de bijval, de sympathie van het buitenland het duidelijkst; want terwijl, wanneer een autoriteit op eenig wetenschappelijk gebied een werk uitgeeft, dit van 't begin af aan voor geheel de menschheid geschreven is, en dus de daarvan verschijnende vertalingen als een gevolg van den algemeenen drang naar kennis, niets buitengewoons zijn, - zoo heeft de dichter toch steeds in de eerste plaats zijn vaderlandsch publiek in het oog en bezit slechts in zeer weinige gevallen een algemeene waarde. Wordt hij nu toch door een vreemde natie overgenomen, dan verschaft ons dit feit een uitgangspunt voor de beoordeeling der gevoelsrichting dier natie. Op het gebied der fraaie letterkunde is het vooral de roman, die bij de Hollanders de meeste sympathie vindt; en deze omstandigheid verdient daarom te meer op den voorgrond geplaatst te worden, omdat wij ons in Duitschland over 't algemeen beklagen, dat ons publiek begeerig Fransche en Engelsche romans verslindt, de Duitsche daarentegen in 't oog loopend verwaarloost, terwijl het buitenland den laatsten in 't geheel geen opmerkzaamheid schenkt. Wat Nederland betreft, is deze klacht stellig onrechtvaardig; men kan met veel meer grond beweren, dat het aantal werken van deze soort, dat daar gelezen wordt, het aantal Engelsche en Fransche aanmerkelijk overtreft. Verschijnt in Duitschland een nieuwe roman van Auerbach, Spielhagen, Freitag of een ander bekend schrijver, dan ziet het lezend Hollandsch publiek reeds lang te voren met gespannen verwachting de verschijning daarvan te gemoet, en de uitgever der vertaling kan zeker zijn, dat hij goede zaken maakt. Feitelijk heeft in den laatsten tijd bij ons geen, slechts half lezenswaarde roman de pers verlaten, of hij kreeg daar reeds dadelijk, in Hollandsch gewaad gekleed, zijn plaats in de bibliotheken en leesmuseumsGa naar voetnoot1). Een, ook slechts ten naastebij volkomen | |
[pagina 286]
| |
opgave der Duitsche romans, die in den loop der laatste jaren in 't Hollandsch vertaald werden, zou te veel ruimte innemen; daarom moeten wij ons hier tot de opsomming van de namen der meest beminde, d.w.z. meest vertaalde schrijvers beperken. Als zoodanig voeren wij aan: Auerbach, Samarow, Wachenhusen, G. Hiltl, Marlitt, Detlef, Hackländer, Wilhelmine von Hillern, E.M. Vacano, E. Werner, Max Ring, Spielhagen, Golo Raymund, Rud. Lindau (Robert Ashton) Wilh. Hauff, Sacher Masoch e.a. Van Hamerling's Aspasia verschenen gelijktijdig twee vertalingen, de eene van W.F.P. Enklaar te Deventer, de ander van Dr. J.C. van Deventer, te Haarlem. Uit het joodsche familieleven werden novellen van L. Komperts en schetsen van onzen, te vroeg gestorven Mosenthal, die tijdens zijn leven in ‘Ueber Land und Meer’ verschenen zijn, in 't Hollandsch vertaald. Eveneens ondervonden Gerhard von Armyntor's Hypochondrische GesprächeGa naar eind13 en Ernst Eckstein's luimige ‘Skizzen aus Paris’ in Holland een welkome ontvangst. De bekende romans van George Ebers vonden in Dr. H.C. Rogge een degelijk bewerker; zijn laatste werk ‘Homo sum’ beleefde binnen den tijd van een jaar een tweede druk. Zelfs de groote moeielijkheden, die de taal van Gustav Freitag in zijn ‘Ahnen’ zonder twijfel oplevert, waren niet in staat de Nederlandsche vertalers daarvan af te schrikken, ook dezen roman, die zeker niet ieders smaak bevredigt, voor het Hollandsch publiek te bewerken. Eindelijk voegen wij bij deze reeks van vertalingen onzer nieuwere romans ook nog de pas verschenen vertaling in vier deelen van F. Dahn's ‘Kampf um Rom.’ Op dramatisch gebied is ten allereerste een nieuwe bewerking van den ‘Faust’, en wel van de hand van een der beroemdste Nederlandsche dichters J.J.L. ten Kate te vermelden. Deze bewerking, die eerst voor eenige maanden bij den bekenden uitgever A.W. Sijthoff te Leiden verscheen, en met 14 photographieën versierd is, is ook uiterlijk een waar prachtwerk. Zij is met die van H. Frijlink (1865) en die van Albert Steenbergen (1868) de derde metrische vertaling, die de Hollanders van deze grootsche schepping van den nieuweren tijd bezitten, en stelt beide laatste ongetwijfeld in de schaduw; intusschen Steenbergen's bewerking is volstrekt niet zonder verdienste en beleefde dan ook in het voorjaar, kort voordat ten Kate zijn bewerking | |
[pagina 287]
| |
in 't licht gaf, den derden druk; eveneens geillustreerd en in schoonen folio-band. Van de andere voortbrengselen onzer klassiekdramatische letterkunde werden Schiller's ‘Wilhelm Tell’ door J. Hoek,Ga naar eind14 twee treurspelen van Th. Körner: Rosamunde en Zriny’ - het eerste eveneens door Hoek, het laatste door J.S. Broedelet - metrisch in 't Hollandsch vertaald. Geibel's ‘Sofonisbe’ vond in H.J. Schimmel, zelf als schrijver van talrijke tooneelstukken bekend en gewaardeerd, een even kundig als bekwaam tolk, terwijl in het tweede deel van de ‘Bibliotheek van Buitenlandsche Schrijvers’ geredigeerd door T.H. de Beer, een door S. Susan bewerkte uitgave van Hamerling's drama ‘Danton und Robespierre’ verscheen. Buitendien maakten onze Hollandsche naburen zich nog meester van verscheidene onzer meest gezochte blijspelen, waaronder, behalve de oudere van Kotzebue, ‘Der grade Weg ist der beste’, slechts G. Moser's ‘Ultimo’, Feodor Wehl's ‘Romeo auf dem Comptoir’, Roderich Benedix' Störenfried en ‘Die Banditen’ hier aangevoerd kunnen worden. J.H. Jansen bewerkte eene vertelling van Winterfeld tot een blijspel in twee bedrijven getiteld ‘Liebe und Pensionat.’ Van de Hollandsche vertalingen van Duitsche lyrische dichters zijn slechts de romantisch-poëtische vertelling ‘Der Trompeter von Säkkingen’ van Victor Scheffel, wiens roman Eckkehard reeds in 1873 door W.J. Manssen in 't Nederlandsch vertaald werd; verder Friedrich Halm's schoon Schotsch kerstsprookje ‘Die Glocke von Innisfare’ (door J. Jongeneel) en de beide epischlyrische dichtwerken van Robert Hamerling ‘Ahasver in Rom’ (door Dr. W.J.A. Huberts) en ‘Die sieben Todsünden’ (door F.W. Hugenholtz) te vermelden. Het schijnt, dat vooral deze Oostenrijksche dichter, dien men herhaalde malen, ofschoon niet volkomen juist, met den schilder Makart vergeleken heeft, en wiens naam wij reeds boven, bij bespreking van den roman (Aspasia) en van het drama (Danton) aanhaalden, bij onze Hollandsche stambroeders bijzonder gunstig staat aangeschreven. - Mag dit overzicht van de Nederlandsche bewerkingen van Duitsche letterkundige voortbrengselen gedurende de laatste paar jaren, geen aanspraak op volledigheid maken, zoo kan het toch als meer dan voldoende beschouwd worden tot vaststelling van het feit, dat de Hollanders ons Duitsche geestelijk leven geenszins met onverschillige oogen aanzien, maar dat zij veeleer op ieder gebied zich met de beste en meest beteekenende voortbrengselen met fijn overleg en verstandige keuze bekend maken.
FERDINAND v. HELLWALD.
Rome, 1879. |
|