Noord en Zuid. Jaargang 2
(1879)– [tijdschrift] Noord en Zuid– AuteursrechtvrijJaas en jaat als varianten van ja.Meermalen had ik bij oude schrijvers die vormen aangetroffen, zonder te vermoeden, dat er eene reden bestaan kon, om die s of die t aan dat bijwoord te hechten. Ook had ik dien vorm van 't partikel bij dichters gevonden en wel op 't einde van een versregel, in welk laatste geval ik besloot, dat de eindletter om den wille van 't rijm toegevoegd was, als b.v. in de volgende regels van Anna Bijns. | |
[pagina 280]
| |
De menschen waren hier voortijts al dwaes,
Die met penitentien tvleesch dooden bijnaes,
Ghelijck in Egipten doude heremijten;
Cruyt, wortelen, vruchten dat was haer aes.
Ick wedde de Lutheranen sijn wijser jaes.Ga naar voetnoot1).
Wel had ik meermalen jaak hooren zeggen, het blijkbaar eene samentrekking van ja ik is, maar wat kon jaas beteekenen? Voor eenigen tijd bracht eene nieuwe meid, die te onzent in dienst trad, mij onverwachts de noodige opheldering, met de zekerheid, dat die vormen op sommige plaatsen in de spreektaal nog voortleven en dat het volk hunne beteekenis nog kent. Die meid was herkomstig uit de omstreken van Wolverthem (Z.-Brab.). Nu eens hoorde ik haar jaak, dan jaas, nu jaat, dan jaa-ë antwoorden. Ik wilde weten, welk onderscheid zij tusschen die vormen maakte, en zij antwoordde mij zonder aarzelen: ‘Als ik van een man spreek, zeg ik jaa-ë: van eene vrouw jaas.’ - En van een kind? - Jaat’. - Ik leidde daaruit af: Dan moet jaat eene samentrekking zijn van ja-het, jaas van ja ze, ja zij, en jaa-ë eene vervorming van ja he, ja hij. - Ik vroeg verder: ‘En als ge van uwe broers zoudt spreken?’ - ‘Dan zeg ik ook jaas.’ Daar is, dunkt mij, de gewenschte opheldering en het hooger aangehaalde jaes is alzoo verstaanbaar. - Of de vorm bijnaes uit het tweede vers op gelijke wijze ontstaan is, dan of hij enkel gevormd is om een rijmwoord te hebben, zal ik niet beslissen. Mij heeft gedacht, dat deze ontdekking van eenig nut konde wezen, en daarom geef ik ze hier ten beste. Weet iemand beters, hij brenge 't aan den man. Leuven. J.A. TORFS. |
|