141 en 142. Rei uit Baeto.
Om de aangehaalde verzen te verstaan, moet men ze in hun verband beschouwen.
Onder de uittrekkende ballingen worden genoemd als typen; ‘de vrouw van kinde groot,’ ‘de andere met den zuigeling in haar schoot,’ ‘de nagelaate weeuw’ met hare kinderen, de andere kinderlooze weduwe, ‘de rijpe maaght verlooft,’ ‘de deirne vol van vrees, der wereldt onverzocht,’ de wees en de oude man. De ‘deirne vol van vrees’ is de schuchtere maagd, ‘der (niet ter) wereldt onverzocht,’ dat is, die nog niet aan de verleidingen der wereld is blootgesteld geweest.
Onverzocht heeft hier een voorwerp in den genitief. (Zie de Groot, Spraakleer § 59.)
Nu blijkt het, dat wij 't onrecht rouw
Bedreven om de helden groot
Die aan een loffelijke doodt
Geraakt zijn door huns vijandts weer,
Gelukkig driemaal, dien een speer,
Met ijzre punt, oft houten staf,
Door 't vuur gescharpt, in 't veiligh graf
Geborgen heeft voor all' ellendt.
Dat is:
Nu blijkt het, dat wij vroeger verkeerd deden met rouw te bedrijven over de groote helden, die in den strijd tegen hunne vijanden een eervollen dood gestorven zijn. Want driewerf gelukkig is hij, die den dood gevonden heeft door een speer met ijzeren punt of door een houten piek, waaraan een punt is gesneden en in 't vuur gehard, - hij toch ondervindt de ellenden der ballingschap niet.
Over het attributieve bijvoegelijke naamwoord groot in ‘helden groot’ zie de Groot § 30; Weer is geweer = wapen. Hiermede staan in verband: verweeren, landweer, het Engelsche war, het Fransche guerre en het Middeleeuwsch-latijnsche guerra (Italiaansch ook guerra.)
Sommelsdijk.
J.E. Ter Gouw.