| |
| |
| |
Nieuwe Spiegel der Jeught, of Franse tyrannye:
Zijnde een kort verhael van den oorspronck en voortganck deses Oorloghs, met d'onmenschelijcke Wreetheden, en schrickelijcke grouwelen door de Fransen in Nederlandt en elders bedreven; voorgestelt in een t'samen-spraeck tusschen Vader en Soon.
Vader.
MYn Zoon, ick ben als een goet en getrouw Vader u schuldigh in de vreese Godts op te trecken, en alles voor oogen te stellen, wat u daer toe sou konnen bevorderen. Niets verweckt ons meer tot het betrachten van Godt waerachtigh en oprechtelijck te vreesen, als het overdencken der weldaden Godts, waer mede hy ons aen lijf en ziel heeft verrijckt: onder welcke seer groot en hoogh moet geacht worden dat wy (daer de machtigste Koningen van Christenrijck, met meer andere Vorsten hare vloek-verwanten, t'saem gesworen hadden om ons te berooven, niet alleen van onse dierbare Vryheden, Wetten en Privilegien, maer oock van lijf en leven, goet en bloet, soeckende ons Landt te verwoesten, onse Natie uyt te roeyen, en onse Kinderen en Na-komelingen tot hare geringhste slaven elders heen te vervoeren) tot noch toe behouden, bewaert, en al ten deele verlost zijn uyt de klaeuwen onser Vyanden. Dierhalven is 't onsen hoogh-schuldigen plicht, onsen genadigen Godt en Hemelschen Vader met oprechter herten te dancken, dat de saeck soo wijdt is gekomen, dat die den Oorlogh gesocht hebben, nu om Vrede moeten bidden, en die 't verderf eerst over ons meenden te brengen selfs door d'ellenden des Oorloghs deerlijckst geplaegt sitten; so dat | |
| |
wy gestaegh biddende, dat d'Almachtige t' aller tijt ons vorder genadigh gelieve te beschutten, tegenwoordigh groote reden hebben, om sijne goedertierentheydt alle de dagen onses levens met hert en monde te roemen en te loven.
Zoon. Eerwaerde Vader, de eerste en laetste lesse die ick van u hoor, is Godt den Heer van gantscher herte te vreesen, en ick sal die na mijn uyterste vermogen getrouwelijck behertigen en pogen in 't werck te stellen. Maer was het quaet oock so groot dat de Koning van Vrankrijk over ons had beslooten? en is de wreetheyt der Fransen hier soo grouwelijck geweest, als somtijdts vertelt wort? Wilt mijne jonkheyt toch daer van onderrichten, dewijl ick die saecken niet grondig heb konnen verstaen.
Vader. Het quaet dat men ons dreyghde was gewisselijck seer groot, en de Franse hebben hier soo grouwelijcke wreedtheden bedreven, dat de hayren te bergen rijsen met daer aen te dencken, soo dat men naeuwlijcks woorden kan vinden om die schrickelijck genoegh uyt te drucken, ende Historien seer moeyelijck by de Nakomelingen geloof sullen vinden.
Zoon. Ick bemerck dat dese saecken by u seer worden behertight, niet alleen uyt dese tegenwoordige redenen, maer oock door u dagelijcks praten. Dewijl my dan dunckt, dat ghy nu tijdt en lust hebt, om hier van wat breeder te handelen, so bidt ick ootmoedigh, my den oorspronck en voortganck van desen tegenwoordigen Oorlogh te verhalen, met de schrickelijcke bedrijven die de Franse geduerende den selvigen hier en elders gepleeght hebben.
Vader. Wanneer men de saken yverigh behertight, so doen men als een goet Patriot, en indien ick u dickwils de selve verhale, daer in doe ick als een getrouw Vader. Hy is niet waerdigh een Vry Nederlander gebooren te zijn, die dese geschiedenissen in 't vergeet-boeck wil stellen; en onwaerdigh is hy een getrouw Vader genaemt | |
| |
te worden, die dese dingen sijne kinderen niet in-prent, ja immers soo getrouwelijck, als de Kinderen Israëls schuldigh waren, na Godts bevel, Deut. 6. hare kinderen in te scherpen, den Heere niet te vergeten, ende hoe dat hy haer uyt Egyptenlandt uyt den dienst-huyse had uytgevoert. Op dat ghy dan oock uwe Kinderen, indien Godt de Heere tot sijner tijdt u kinderen verleent, daer van mooght onderrichten, soo sal ick kortelijck sommige dingen u voor stellen, waer door ghy sult sien waerachtigh te wesen, wat hier van d'onmenschelijcke wreetheyt der Fransen geseydt wordt: maer indien ick yets mach spreken dat ghy niet recht verstaet, soo valt vry tusschen mijne redenen in, en vraeght het selvige, ick sal u van alles klaer onderrichten.
Zoon. Eerwaerde Vader, dewijl ghy my dese vryheyt vergunt, en verlof geeft om te vragen, so versoeck ick eerst my te willen verklaren uyt wat grondt en oorsaeck desen verderffelijcken Oorlogh met des selfs deerlijcke gevolgen geresen zijn.
Vader. De wortel die alle dese droevige onheylen heeft voort-gebracht, is geweest een groote hoovaerdye in de Franse, met een onbepaelde en verwaende sucht, om over alle andere Vorsten en Landen van Christen-rijck te heerschen. Ontrent het eynde van de vijfthiende eeuw had Vranckrijck sijne grensen begonnen wijdt uyt te strecken, met het graefschap van Provence en de heerschappye in de Middelandtsche Zee, als oock met het Hertoghdom van Bretanjen en 't sagh in de Groote Zee aen de Kroon te voegen; gelijck het mede dat van Bourgondien, naer de zijde van 't France Comté en van Duytslant, daer aen had vereenigt. Koninck Karel de VIII. veroverde noch het Koninckrijck van Napels; doch dien oorlogh was alleenig een vyer van stroo. De Wapenen van Louis de twaelfde, en van Francois de eerste, sijne navolgers, zijn oock tot diep in Italien gedrongen; maer hebben daer niet seer geluckigh ge- | |
| |
weest. Nochtans kon men uyt dese snelle op-tochten wel oordeelen wat men van Vranckrijk te wachten had, als het Koningen verkreegh, die so bequaem mochten wesen om yets te bewaren, als aen te vangen; en dese selfde Wapenen gaven in alle andere Vorsten en Staten een stercken in-druck van den stouten aerdt der Fransen, vaerdigh om sich alles t'onderwinden; en deden yder een de gevaerlijckheydt van hare gebuerschap sien.
Zoon. Hoe kan men bedencken, dat'er soo quaden aerdt in de Fransen sou steecken, daer sy allesints soo beleeft en vriendelijck schijnen, en daer sy geduerigh alle menschen soo gedienstigh soecken te verplichten?
Vader. Die alleen op het uytterlijck siet, kan haer noyt te recht kennen: want inwendigh zijn sy vol van stinckende verwaentheydt, waer door sy alle andere Natien leelijck verachten, soo dat men haer by brave lieden voor onverdraeghlijck mach houden. Wanneer sy sich beleeft en vriendelijck vertoonen, soo willen sy daer door niet begunstigen, maer veel liever bedriegen en verstricken; en als sy yemandt eerbiedigheyt bewijsen, soo spotten sy in haer hert daer mede, of soecken hem te verraden en listighlijck te vangen, hem handelende even als een Gilt-Os die ter slachtingh wort op-gepronckt. Gedienstigh zijn sy aen niemandt dan om eygen voordeel of eygen vermaeck; noyt uyt goede genegentheydt: en daer in hebben sy geen meer achtingh voor andere, dan voor een hondt dien sy wat streelen.
Zoon. Dit is dan wel een verfoelijcken aerdt van menschen: maer gelieft toch u aengevangen verhael te vervolgen.
Vader. De Koningen van Spanjen en Vranckrijck hebben langen tijdt t'saem om den voorgang getwist, en yeder getracht sijne grootheydt op de puyn-hoopen van d'ander te stichten. Hendrick de IV. tot de Fransche Kroon gekomen, na dat hy de Ligue, en den Spaenschen aenhanck verstrooyt had, overwegende wat onder- | |
| |
stant hy van de Vereenigde Nederlanden had genoten, als oock hoe sy de Spaensche wapenen afgewendt hadden, daer hy anders seer beswaerlijck, ja misschien gantschelijk niet, de swarigheden had konnen overwinnen, die hem tegen gekomen waren in de genietingh van 't recht, 't welck sijn geboorte, en de wetten van 't Koninckrijck hem hadden verkregen, besloot een eeuwige en onverbrekelijke vrientschap en verbont met de Staten der selfde Landtschappen te maken. Hy kende volmaecktelijck hare getrouheyt, en sijn eygen belang; en dierhalven volharde hy met onderstant van Volck en gelt aen haer te doen, selfs na de Vrede te Vervins gemaeckt; met voornemen van dese nieuwe bont-genoten nuttelijk tot het uytvoeren van sijne groote aenslagen te gebruycken, die hy in 't eynde van sijn leven tegen het Huys van Oostenrijk had besteken; om dat hy in geheel Europa geen Staet vondt, die bequamer was om de Wapenen van Spanjen ter Zee en te Lande besich te houden, en te verswacken. Het besluyt, dat hy genomen had, om sich Richter der saecken van de geheele Christenheydt te maken, quam niet te voorschijn dan lange na sijn doodt, in de geheugh-schriften des Hertogs van Suly, sijnen vertrouwtsten Bedienaer, en door den Prelaet, die de Historie van sijn leven beschreven heeft. Daer na zijn de saecken weder geheel van aensicht verandert, tot dat Ian Armandt, Cardinael van Richlieu, inde bestiering des Rijcks was gekomen, die sich meester daer of gemaeckt hebbende, aenvingh de grootheyt van 't Huys van Oostenrijk te vernederen, of eerder neer te werpen. De tractaten en handelingen, die men sedert, tusschen Vranckrijck en de Vereenighde Nederlanden, in het jaer 1624. tot aen dat van 1642. gemaeckt heeft waren alle van sijne wercken; maer dat van den 8. February 1635. was sijn Meester-stuck. Dit laetste Verdragh begon't voornemen, dat Vranckrijk had, in't licht te brengen, namelijck van sijne grootheyt op de puyn ho- | |
| |
pen van die van Spanjen te bouwen, in d'eerzucht te treden, om naer het algemeen Opper-vorstendom te trachten.
Zoon. Konden alle andere Vorsten en Staten stilsittende, desen toe-legh met goede oogen aensien? en maeckten sy sich niet op, om dit voornemen, soo schadelijk voor de Vryheyt van haer alle dapper tegen te gaen?
Vader. De Prins van Oranjen, Hendrick Frederick, de voorsichtighste van sijnen tijdt, begon van die uur af te bemercken, dat men in 't oogh-merck van de Cardinael niet behulpsaem kon zijn, sonder dese Landtschappen in de selfde dienstbaerheydt te werpen, waer mede Vranckrijck al het overige van de Christenheyt dreyghde. Het machtigh heyr, 't welck dit Koninckrijck in de Nederlanden sondt, volgens 't Verdragh dat 'er gemaeckt was, had geen goet gevolgh.
Zoon. Die Princen hebben in dit Landt met seer wijs beleydt geduerigh groote dingen verricht; waer door sy verdient hebben onder de voornaemste Vorsten van geheel Christenrijck gerekent en ge-eert te worden. Maer hoe liepen de saecken al voort?
Vader. De moetwilligheden, die de Fransen tot Tienen bedreven maekten de Brabanders en Vlamingen moedeloos in de begeerte van hare beschuttingh by Vranckrijck te soecken. Richelieu, door dese eerste tegenspoedt gestuyt, wierdt hartneckiger in d'uytvoeringh van d'eerste toe-legh, die hy voorgenomen had, om de Spanjaerden uyt de Nederlanden te verdrijven, en de grensen van Vranckrijck na die zijde uyt te breyden. Mazarijn, die hem in 't ampt volgde, tradt oock sijne voedtstappen in de bestieringh na en met so veel te grooter schijn van gevolgh, als de wapenen van Vranckrijk voort-voeren in grooter winsten in de Nederlanden te doen, en als hy in 't begin van sijne bedieningh plaetsen veroverde, die sijn Voor-zaet niet had durven aentasten. Geheele Koninckrijcken, en vele Lantschappen stonden | |
| |
tegen de kroon van Spanjen op, en dwongen de selve de heyren, die sy met groote voordeel tegen hare openbare Vyanden, na de zijde van den Nederlanden, gebruykt souden hebben, tegen de wederspannigen in Portugael, Catalonien, Napels en Sicilien, te senden. De Staten der Vereenighde Nederlanden versuymden ondertusschen niet aen hare zijde besig te zijn en de handelingen, die sy met Vranckrijck gesloten hadden oprechtighlijck uyt-voerende, verschaften daer aen dagelijcks nieuwe stoffe tot zege-pralen. Hier in bleven sy onvermoeyt, tot dat sy siende, dat de volherdingh van den oorlogh, die hare schatten uyt-putte, haer allenckskens verteerde, en dat het verlies der Landtschappen onder den Koninck van Spanjen staende, haren onderganck oock soude wesen, en dat het gebeurschap van Vranckrijk by haer verdacht en ontsaghelijck zou zijn, begonnen t'overwegen dat de Spaensche Nederlanden tot een scheydtsmuer voor de Fransche heers-sucht dienden te strecken, gelijck oock van buyten, tot een voorwal tegen de genen, die desen Staet van ter zijden souden willen aentasten.
Zoon. Soo heeft dan onsen Staet van tijdt tot tijdt wel konnen mercken, dat der Fransen oneyndige heers-sucht haer en al de werelt eyndelijk noch te lastigh soude vallen.
Vader. Ja gewisselijck; en dit was een der redenen, indien men misschien haer niet d'alderkrachtigste mach noemen, die 't Vreden-verdragh van Munster deden sluyten, en die de Staten verplichten om sich vande verbintenis met Vranckrijck t' ontslaen. Hier van daen is de oorsaeck van haet gekomen die Vranckrijck ons toe draeght, en d' eenige oorspronck van alle de qualen, die ons waerde Vaderlandt nu hebben getroffen.
Zoon. Onsen oorlogh met Spanjen was immer alleenigh voor onse Vryheyt; en de selve ons versekert aengeboden wordende, soo hadden wy geen reden meer om daer in voort te gaen; anders souden wy tegen Span- | |
| |
jen vechtende, wel slaef-achtigh aen Vranckrijck geworden zijn, om tot uytbreydingh van des selfs glory en heerschappyen geduerig in de Wapenen te moeten blijven: Maer is dese grondt van misnoegen niet weder konnen bevredight worden.
Vader. Sedert dese tijt heeft onsen Staet seker Verbondt met Vranckrijck vernieuwt, door 't Verdragh van Parijs, in 't jaer 1662. gemaeckt; maer de versoeningh aen de zijde van Vranckrijck is niet oprecht geweest; en dat selfde sou seker niet gemaeckt zijn geworden, indien de Fransen niet hadden gehoopt, deze Staet in hare interesten en eygene belangens in te draeyen, en die in de veroveringh, of ten minsten in de deeling der Nederlanden te doen bewilligen. Sy, die eenige kennis hebben, van 't gene in de handelingh geschiedt is, die van de Graef d'Estrades, in 't jaer 1663. op het tapijt wierdt gebracht, konnen daer aen niet twijffelen; en de nakomelingen sullen reden hebben om sulcks vastelijck te gelooven, soo sy sich dat niet konden in-beelden, uyt hare wijse van handelen, ten opsicht van dese Landtschappen, en van hare inwoonders.
Zoon. Waerom is dit Verdragh dan gebroocken geworden?
Vader. Aen d'eenen zijde quam de boosheyt der gener die 't hadden doen voor-stellen, en van d'ander kant quam de snoode Staets-kunde van eenige geesten, die door ramp des tijdts, tot onderganck van't Landt, in de bestiering der saecken geraeckt zijn; en daer door kreegh Vranckrijck een wrock en af-keer van desen Staet, dien het niet kon verbergen, schoon het de selfde met een schijn van vriendtschap wilde decken, waer in het toonde dat het hem weynig scheelde. Doch daer van gaf het blijcken in't geheel beloop van d'oorlogh, die Engelandt, in 't jaer 1665. desen Staet begon aen te doen; waer in het de Engelsche heeft gespaert, om haer gunstigh tot hem te maken, terwijl het haer de krachten deed quis- | |
| |
ten, gelijck oock die van dese Nederlanden, met voornemen om haer beyde onmachtig en onbequaem te maken tot het voornemen tegen te staen, dat het tegen Spanjen besloot. Maer al de werelt heeft gesien dat Vranckrijck, menende dese twee volckeren te bedriegen, de toegenegentheyt van beyden verlooren heeft, en haer verplicht, sich met de Kroon van Sweden, tegen de winsten die de Wapenen van Vranckrijck noch in de Nederlanden souden konnen doen, te vereenigen. Dit is het Verbondt, waer aen men den naem van Triple Alliantie, of drievoudigh Verbondt heeft gegeven, dat aen Vranckrijck het mom-aensicht af-ruckte, en sich deed openbaren tegen de gene, die met den grootsten yver en vlijt tot weder-oprechting van de rust der Christenheyt gearbeyt hadden. De Bedienaers van 't Hof van Parijs, hoewel soo bedeckt en beveynst, als in eenigh ander Hof ter Werelt, hebben sich daer in niet konnen stil houden. En och of sy daer in niet waerachtiger geweest hadden, dan sy gemeenelijck zijn als sy geseyt hebben, dat de Koninck haer Meester sich gevoeligh sou toonen over de Liguen en Verbonden, die de Staten in Duytslandt en elders deden maken. Hy heeft sich waerlijck gevoeligh getoont, en sijne wraeck is op een soo bloedige en wreede wijse uytgevoert, dat men naeuwlijcks voorbeelden daer toe in de geheele Historie van de voorleden eeuwen kan vinden.
Zoon. Ja wy hebben hier dagelijcks nu wel seer bloedige en schrickelijk wreede toevallen met droefheyt moeten hooren; maer wilt my van de gronden deser ellenden toch recht onderwijsen.
Vader. Daer toe sal ick voor eerst mijne redenen aenleggen; maer boven dit moet ick noch seggen, dat ick my ingebeelt had, dat de Koninck van Vranckrijck, besloten hebbende door beweging van grootmoedigheyt te oorlogen, alleen om dat het beleydt der gener, die de voornaemste bestieringh deser saecken hadden, niet aen | |
| |
hem behaegde, den oorlogh met d' uytterste edelmoedigheydt gevoert sou hebben, niet vreesende daer over alleen tegen alle het overige van de gantsche Christenheydt te oorlogen; en dat hy (in plaets) van Verbonden met Engelandt, en twee of drie Priesters te maken, die sich nevens hem vervoegt hebben, met de eenigste heyrkrachten van sijn Koninckrijck eenen Staet sou aenghetast hebben, dien hy soo verre beneden sijne macht en grootheyt wilde achten. Ten minsten had men stoffe genoegh om te gelooven, dat de selfde Koninck na soo vele Vyanden tegen desen Staet verweckt, en alle hare Bondt-genooten, die aen haer konden en behoorden onderstandt te doen, of om-gewendt, of verschrickt te hebben, haer tot het eenigh voor-werp van sijne wapenen had willen maecken, sich vernoegende met aen de werelt te toonen, dat hy kon verwinnen, en sijne overwinningh grootmoedigh gebruycken.
Zoon. Sou dit oock niet wel sijne meeningh geweest zijn? want na dat ick gehoort hebt, of schoon men, soo haest sijne Heyren op onse grensen zijn gekomen, van d' ellenden gedruckt wierdt, die van den oorlogh niet afgescheyden konnen worden, soo heeft men echter niets boven gemeen gevoelt, dan na dat de Koninck, op 't eynde van Hooy-maendt, sijne eerste Velt-tocht voltrocken hebbende, beslooten had weder na Vranckrijk te keeren.
Vader. Ja sedert dien tijdt heeft dit Landt tot een tonneel van de schrickelijckste overdaedt, grouwelen en geweldenaren beginnen te dienen, die alle een eygen gevolgh van den boosen en duyvelschen aerdt der Fransen moesten wesen. Want of sy voor eerst met schoone schijn, en als in schaeps-kleederen zijn in-gekomen, soo kon men waerlijck bevinden, dat sy van binnen niet dan grijpende wolven waren; ja het schijnt, dat sy door dese hare laetste wercken, getracht hebben de bloedige geheugenis van S. Bartholomeus dagh, die men sedert | |
| |
het jaer 1572. den Feest-dagh der Hugenoten, en de Parijsche Bruyloft noemt, uyt te wisschen.
Zoon. Ick heb oock verscheyde mael daer van hooren spreken, en wenschte wel omstandigh te weten, hoe de selve mach toe-gegaen zijn.
De Franse Tyranny bleeck aen de Hugenoten
Ter Bruyloft van Parijs, daer wiert haer bloedt vergoten
Vertreden als onwaert, veel duysent in getal
Van hoogh en laege Staet, trof 't woedent ongeval.
Vader. De Bisschop van Rhodes, sedert Aerts-bisschop van Parijs, die 't leven van Hendrick de Groot heeft geschreven, en d' eerste jeught van den tegenwoordigen Koninck onderwesen, schrijft daer van dusdanig: De Koninck (dit was Karel de IX.) seydt hy, bevonden hebbende dat hy noyt door gewelt de Hugenooten sou onderbrengen, besloot andere middelen, die gemakelijcker, maer oock booser waren, daer toe te gebruyken. Hy begaf sich tot haer te vleyen, te veynsen dat hy haer gunstigh wilde handelen, haer alle dingen, die sy begeerden toe te staen, haer in slaep te wiegen met de hoop van den krijg tegen den Koninck van Spanjen in Nederlant te voeren, daer sy vyerighlijck na verlangden. Ja hy
| |
| |
beloofde, om haer beter aen te locken, sijne Suster Margareta aen haer tot onderpant, om die aen onse Hendrick (de IV) uyt te houwelijcken: invoegen dat hy door dit middel de voornaemste van desen aenhanck na Parijs lockte ses dagen daer na, (te weten na de Bruyloft) dat op S. Bartholomeus dagh was, wierden alle de Hugenoten, die tot dese Bruyloft gekomen waren, vermoort, en onder anderen den Admirael, (over-groot-Vader van de Prins van Oranjen, Erflijck Stadt-houder over ons Landt) twintigh andere voorname Heeren, twaelf hondert Edel-lieden, drie of vier-duysent Krijghs-lieden, of Borgers; en daer na door alle de Steden van 't Koninckrijck, na 't voorbeeldt van Parijs, by na hondert duysent menschen: een grouwelijcke daedt, (voeght hy 'er by) die noyt sijn weergae gehad heeft, en die, soo 't Godt belieft, noyt sijn weerga sal hebben.
Twee dagen te vooren was d'Admirael 's middaghs na sijn huys gaende, uyt een venster met een lanck roer geschooten, alsoo hy eenen brief lesende ginck, welcke schoot hem den voorsten vinger van sijn rechter handt wech nam, en noch door den slincker arm quetste. Dit gebeurt zijnde, wees hy de plaets aen van waer de schoot quam, en sondt den Koninck van het selve de kennis te geven. De wonden vermaeckt zijnde, wierden geneselijck geoordeelt, en sonder perijckel van den lijve. Na de middagh quam de Koninck met sijne Moeder en Broeders hem besoecken, den selven seer vriendelijck bejegenende; en swoer by de doodt Godts, dat het feyt sou gewroken worden. Maer daeghs daer aen gaf hy bevel, den selven, met alle de Hugenoten, of die van de Gereformeerde Religie te vermoorden en uyt te roeyen. De wachten, die des Admiraels huys souden bewaren, zijn des nachts dan selfs daer op in-gevallen, en eenen Sarleboux met meer andere in des Admiraels kamer gekomen, hem siende sitten in sijn Nacht-tabbert nevens sijn bedt, vraegde of hy de Man was? Hy antwoorde, ja | |
| |
en na eenige andere woorden sloegh hy hem doodt. Daer na zijn de Hertogen van Guise en Aumale oock in het huys gekomen, en hoorende dat den Admirael doodt was, soo riepen sy van beneden op de plaets, men sou hem uyt de venster werpen, 't welck terstont Sarleboux dede, hy noch niet geheel doodt zijnde, daer Guise met sijnen neusdoeck het bloet van sijn aensicht vagende hem kende, en so het lichaem met voeten stootende, dat liggen liet, en sy vertrocken t'saem: maer de Lackeyen hebben dat naeckt door 't slijck langhs de straten gesleept. Ten laetsten wiert het hooft afgehouwen, en so sommige seggen, na Romen gesonden: 't lichaem wiert by de voeten aen de Gallig van Montfalcon gehangen, van waer het daer na op eenen nacht wiert wech genomen, en begraven. De Graef van Rochefacoult wierdt oock in sijn bedt vermoort. De Marckgraef van Revel in sijn hembd na de Rivier loopende, wiert van sijn Neef Buyssy d'Amboise vermoort. De Heer van Tiligny, die des Admiraels dochter getrouwt had, wiert van vele Hovelingen wel gesien, doch om de groote gemeensaemheydt die hy by den Koninck had, dorst niemant hem aenroeren, maer een onbekende stack hem doodt. Vele Edelen die dien nacht in 't Logement van den Koninck van Navarre geslapen hadden, waer onder waren de Baron van Perdilien, de Capiteyn Pillis, de Sainct Martin, en andere Heeren, wierden bloot sonder wapenen uyt-gedreven, by den Capiteyn van 's Konincks lijf-wacht, en komende aen de Poort van den Hove, wierden vermoort, dat het de Koninck van boven aensagh, en soo voort al wat'er te vinden was. Van de Religie of Hugenooten wierden doodt gesmeten of verdroncken, mannen en vrouwen, oudt en jonck, Edel en on-edel, alle de Stadt door, en met wagens vol na de Rivier gevoert en in 't water geworpen, 't getal tot ontrent thien-duysent beloopende.
De Koninck van Navarre, met de Prins van Condè, wierden by de Koninck gebracht, die haer aen-seyde, hy | |
| |
wilde voort maer een Religie in sijn landt lijden, en moesten haer resolveren ter Misse te gaen, soo sy lijf en goet wilden behouden, met meer andere straffe woorden.
De Koninck sondt aen de Gouverneurs der Provintien, en aen sijne Ambassadeurs buyten ons lant brieven eerst luydende, hoe dat die van Guise, en hare aen-hangers, den Admirael en de Hugenoten vermoort hadden tegen sijn danck, en dat hy genoegh te doen had sijn leven te salveren, met sijn broeders Navarre en Condé in sijn Hof. Daer na sondt hy andere brieven, als dat den Admirael en de Hugenoten een conspiratie tegens hem, en sijne broeders Navarre en Condé gemaeckt hadden; waerom hy haer had moeten voor-komen, en al wat'er geschiedt was, was geschiet by sijn uyt-druckelijck gebodt. En tot dien eynde om de leugen waer te maken, waren twee gevangen vrome lieden van grooten aensien, te weten, de Heer van Briquemault, outste Ridder van d' Order, en Ghavagues, Cancelier van Navarre, gepijnight en opentlijck gehangen, als of sy de conspiratie bekent hadden, 't welck sy nochtans locchenden. Daer wierden oock brieven alle het Landt door geschreven, belastende de Hugenoten behendighlijck te dooden, 'twelck in vele plaetsen seer grouwelijck geschiede: want het voor-nemen was alle die van de Religie door het gantsche Rijck te dempen, en geheel uyt te roeyen, verbiedende de Predicatien. En dit was alles na Vreden-verbonden met de selve dickwils, en nu weder van nieus besloten en heylighlijck besworen te hebben; daer al Vorsten en Volckeren getuygen van waren, die sich verwonderden dat men sijnen eedt voor jock en spot hielt.
Zoon. Hoe is het mogelijck dat een Koninck so grouwelijck meyneedigh en moordadigh heeft konnen worden, om soo schrickelijcken bedrijf toe te staen.
Vader. Vele wijse Catholijcken seyden, dat men selfs goede saken met soo moordadige middelen niet behoorde te bevorderen, en verfoeyden het selvige. En of schoon | |
| |
Christoffel du thou, eerste President in 't Parlement van Parijs, soo lafhertigh was, dat hy dese schandelijcke meyneedigheyt, en de verfoeyelijcke verradery van Koninck Karel de negende goet keurde, soo sullen echter de Fransen die noch een weynigh oprechtigheydt en edelmoedigheyt overigh behouden hebben, en bysonderheden deser schrickelijcke en grouwelijcke wreetheden weten, die de Fransen tegen hare mede-burgers van een selfden Staet, en tegen d' Onderdanen van een selfden Konink pleegden, en by-sonderlijk te Meaux, te Troyes, t' Orleans, te Rouaen, te Burgers, te Chastres, te Lyons, en om kort te gaen, door geheel Vranckrijck, niet na-laten met af-schrick daer van te spreken, en met den Dichter Statius te seggen:
Laet desen dagh uyt ons gedachtenis verdwijnen,
En namaels yder een als ongelooflijck verschijnen,
Men swijge daer van stil; had slechts een dicke nacht
Aen 't misdoen van ons volck vergetingh toe-gebracht.
Zoon. Neen het is goet dat die by de na-bueren noch geweten wort, om sich te beter tegen die woedende moordadigheydt der Fransen te wapenen, en een af-schrick daer van te hebben: maer konden sy haer oogh-wit daer door wel bereycken, van de Gereformeerde Religie in Vranckrijck geheel uyt te roeyen?
Vader. Sy wierden allesins daer wel grouwelijck vervolght; maer de eere Godts en de Gereformeerde Religie wierden daer door meer gevordert en gesterckt, soo dat sy daer na meer door Godts handt dan door eygen krachten noch een Vrede bequamen. Wel is waer dat de Roomsche Geestelijckheyt die van haren aen-hangh geweldigh tegen de selve opgehitst, en verbittert had, soo dat sy die veelsins met on-menschelijcke wreetheyt bejegenden: Want weynige dagen noch voor die grouwelijcke moort, waren in Campagne niet verre van Troyes (alsoo een Voester een Kindt in de Gereformeerde Predicatie, op een Dorp en plaets van sijne Majesteyts | |
| |
wegen daer toe geschickt, had laten Doopen, en dat na huys droegh) eenige oproerige bedecktelijck gekomen, en hadden het Kindt, de Voester, en 't geselschap van Vrouwen dat daer toe was gebeden, vermoort.
Zoon. Wat ongehoorde grouwelijcke wreetheyt is dit een onnoosel nieuw-gedoopt Kindt, met een deel goede Vrouwen, die niets misdaen hadden, te vermoorden: zijn dan de Franse van so een onmenschelijck bosen aert?
Vader. Als men haren aert te recht sou willen beschrijven, had men moeyten genoegh om leelijcke woorden uyt te soecken, waer mede die boos-aerdigheydt te recht kon uyt-gedruckt worden: want sy zijn vuyl, los, twist-gierigh, verwoet, bloet-dorstigh, mordadigh, lichtveerdigh, geyl, valsch, ontrou, meyneedigh, vloeckers, verraders, godts-lasteraers, heyligh-schenders, wet breeckers, en gantsch On-christelijcke, ja Heydensche Christenen; sy gelooven slechts wat sy willen, en eeren Godt niet; weynige onder haer bedencken, en vele verachten, wat na dit leven te komen staet. Wanneer sy yemandt overheert hebben, zijn sy gantsch onverdraeghlijck; want al gaf men haer dan ons huys, hof, schatten en goederen, Vrouw, Dochters, ons eygen hert, en ons selven soo souden sy geen de minste danckbaerheydt daer voor bewijsen, en selfs niet een gunstigh aensicht geven, sich inbeeldende, het oock veel te zijn, dat sy ons het ellendigh leven souden laten behouden.
Zoon. Wy hebben dan nu dies te grooter reden om Godt te dancken, dat hy ons noch uyt hare bedrijven gereddet heeft: maer gaet al voort met hare bedrijven te verhalen.
Vader. Op het jaer 1583. den 17. van January had de Hertogh van Alencon, in de Nederlanden tegen de Spaensche Tyrannye tot Hertogh van Brabant en ons aller Beschermer-heer geroepen, een schrickelijcken en meyneedigen aenslagh op de stadt Antwerpen, waer het overige der moordenaers van de Parijsche Bruyloft
| |
| |
het gene, dat sy tot Parijs begonnen hadden, meenden te voltrecken. De Hertogh dan te veel moeyten vindende in het Landt volgens sijne oude Wetten te beheerschen, socht hem absoluyt meester te maken van de voornaemste Steden, van den Prins van Oranjen, en van de Staten, om een volkomen gebiedt te verkrijgen, en den Prins den Renversael-brieven te doen weder geven, waer by hy gehouden was den Prins te laten de Graefschappen van Hollandt en Zeelandt, daer toe de Hertogh sich heymelijck verbonden had, die tot een breydel moesten dienen voor de dertelheyt en lichtveerdigheyt der Fransen.
Zoon. Soo hebben al van oudts die Provintien daer toe bequaem geweest: maer hoe is dien aenslagh op Antwerpen af-geloopen?
Die met Antwerpens graeuw als schelmen t'samen heulen,
Quam om het Christen volck te delven in de vloet,
Van haer soo kostelijck, en seer onnosel bloet.
Vader. De Hertogh had sijn leger den 14. en 15. January, in 't jaer 1583. onder des Stadts buyten schansen doen komen, ontrent by de 4000. Switsers, en me- | |
| |
nichte van Fransch voet-volck en paerde-volck, behalven andere die langh te vooren daer hadden gelegen. En hy deedt, onder de deck-mantel van Hovelingen, veel volcks alom in de stadt en in sijn Paleys fourieren, met heymelijke wapenen, en sy meenden des nachts de Kronenburghsche Poort by sijn Hof te bemachtigen, en alsoo stil en behendigh sijn volck binnen te brengen, en 's morgens vroegh hem Meester van de Stadt te vertoonen.
Wanneer den 17. dito daer geheyme berichtingen waren van een Frans Edelman, dat men noch dien dagh meende een Poort t' overweldigen, en 't gantsche Heyr in te brengen; en als dit oock ter ooren van den Hertogh quam, heeft hy den Borgermeesteren en Collonellen, nevens den Prins van Oranjen seer ernstelijck vertoont, dat men van sijn krijghsvolck sulcken achterdocht niet behoorde te hebben, en dat men sulcke aenbrengers behoorde te straffen: verklarende in 't langh de groote liefde en genegentheyt die hy de Landen, en sonderlingh die stadt was dragende. En alsoo socht hy haer alle achter-dencken uyt het hooft te drijven, 't welck hy te lichter deedt, om dat die berichtinge als doen geen gront altoos schenen te hebben. Hy beloofde den Prins oock, die hem rade, dien dagh daerom niet in 't Leger te gaen, dat hy in de stadt wilde blijven om achter-docht te weeren: Maer mits hy voorseker wist, dat de selvige aenslagen op d'andere Steden dien dagh mede geschieden souden, en de tijdingen daer van nu op wegh waren, so heeft hy in aller voegen sijn voor-nemen oock in 't werck willen stellen, en gingh den Prins bidden, om eenige reden, met hem na 't Leger te rijden, die nochtans sonder achterdencken dit weygerde.
De Borgery had door den voorschreven roep al den voorgaenden nacht scherpe wacht gehouden, en hielden de Poorten dien dagh gesloten, en deden uyt-roepen, dat alle de soldaten de Stadt souden ruymen, etc.
Als de Hertogh vroegh het middagh-mael gegeten | |
| |
had, maeckte hy gereetschap om buyten na 't Leger te rijden; doende onder dien deck-mantel alle de ketenen en draey-boomen op der straten, tot twee Poorten toe, open doen en ontspannen, terwijl sijne Dienaren, so sy seyden, niet wisten welcke Poort hy sou uyt- rijden: en also is hy vergeselschapt met ontrent twee-hondert Paerden van sijne Edel-lieden en andere, met alle sijne Lijf-wachten soo Switsers als Fransen, na de Kip-dorp Poort gereden, alwaer sijn Volck aen en op de Brugh haer openden, aen beyde zijden wijckende, en lieten den Hertogh door rijden, met eenige voorname Heeren, dien oock eenige Benden Ruyteren tegen quamen, om hem so 'tscheen te eeren en te groeten.
Also nu de Hertogh, met den Hertogh van Montpencier, Graef van Laval, en meer andere die van den aenslagh niet wisten, over de tweede Valbrugh reedt (de Borgers van de wacht met den blooten hoofde op de brugh staende) veynsde sich een Edelman sijn been gebroken te hebben, 't welck de leuse was van te beginnen. Als nu de Borgers, en onder andere een Sergiant hem wilde bij-staen, wiert hy van den selven gewont, gelijck oock alle de andere van de wacht door des Hertoghs Hof-gesin terstont wierden door-steken, behalven weynige die 't noch ontquamen. Hier mede keerden meest de twee hondert paerden en Edel-lieden met een gedruysch in de Stadt, en men sagh terstont het geheel Leger optrecken en volgen. Ten eersten quamen daer binnen seventhien Compagnien Fransen met vliegende Vaendelen, en vier Cornetten paerden, ontrent ses hondert Lanciers en andere, die al te samen riepen ville gaingnèe, vive la Messe, Tue, Tue: de Stadt is gewonnen, de Misse moet stant houden, Sla doodt. Sla doodt. En ontrent de poort staken sy een huys in brandt, tot teecken dat de Stadt was gewonnen.
Maer de Borgers gewaer wordende dat men haer alsoo vyandigh overviel, zijn terstont van alle kanten | |
| |
met geweer uyt hare huysen komen loopen, en hebben haer selven eerst in seer kleyn getal als Schansen, tegen seer groote hoopen Fransen gestelt, die ophoudende dat sy niet veel verder konden voortrecken. Terwijl hebben de Trommels alarm geslagen, en een yder is doen tegen de Franse uyt de huysen gekomen, en sy hebben eenigen Vaendelen in ordre gekregen, die al-om waer sy konden de ketenen spanden.
Godt Almachtigh, wien alleen de Borgers de eere van hare behoudenis mogen toe-schrijven, heeft haer soo mannelijcken hert gegeven, dat sy by-kans in alle plaetsen en straten haren vyandt hebben te rugh doen keeren, en met groote verwerringh uyt de Stadt loopen, en van boven neder doen springen van de hooge mueren, na dat sy meer dan een uur lanck meester van de Poort geweest hadden, en al reede met vliegende Vaendels tot ontrent de groote marckt gekomen waren. De Borgeren toonden sulcken vyerighheyt, dat ettelijcke door grooten haest niet wel versien zijnde met loot voor hare bussen, haer gelt uyt hare beursen met tanden geboogen, en soo in plaets van loot daer mede geschoten hebben. Een deel hadden sich behendigh in bequame huysen begeven, als in de Schutters Hoven, van welcke men op de wallen kon sien, waer uyt sy vele te voet en te paerde gevelt hebben, ten laetsten de wal weder in-nemende, en aen beyde zijden van de Poort het Strijck van de Bolwercken. Hier op keerden en schooten sy 't grof geschut tegen die van buyten, namelijck de Switsers, die noch na de stadt in aentocht waren, waer by zy bemercken konden dat het noch niet al voor haer was.
Daer gebeurden verscheyde vrome voorvallen, als onder andere van een Backer, die naeckt van sijn werk uyt sijn back-kelder quam geloopen, en met syn Oven-pael eenen Ruyter velde: maer alsoo hy vervolght wierdt, sprongh hy op 't paert en ontquam 't. In eenige hoeck-huysen tegen over de Kipdorp-Poort, begaven sich eeni- | |
| |
ge kloecke borgers, die uyt de vensters soo dapper in die Poort geschoten hebben, dat sy vele ter neer velden, die d' inkomende dan bekommerden, en andere die weder daer sochten uyt te vluchten: waer over het schieten soo dapper bleef dueren, dat de Poort vol dooden op malkander getast wiert wel anderhalfmans lenghte hoogh, en dat seer verre daer ontrent, die noch meest half doodt leefden, en sich beroerden, soo dat den uyt-ganck en in-ganck daer door gestopt en verhindert wiert.
Terwijl de Borgers nu allesins hare vyanden doodt sloegen, is desen tijdingh oock aen de Prins van Oranjen op 't Kasteel aen d'ander zijde van de Stadt gekomen, die het selve niet wilde gelooven: en aen de wallen gaende, meende hy noch dat maer een mis-verstandigen oproer te zijn, en verboot het schieten, tot dat hy van een hooghte sagh dat het ernst was.
Als nu geene Fransen sich meer ter weer stelden, hebben de Borgers gesocht de Poort te sluyten, die soo vol dooden lagh, dat'er qualijck eenige konden over klimmen om de uytterste val-poorte toe te doen, terwijl noch eenige Borgers van de Schutteryen, haer selven op de brugh in 't wacht-huysken geslooten en gesalveert hebbende, die hadden opgetrocken, soo dat die van buyten geheel waren af-gesneden. Doen begonnen sy de Poort te ruymen, daer men langer mede besich was, dan men met doodtsmijten gedaen had. Eenige daer over geklommen verhaelden, hoe grouwelijck het om sien was sulcken hoop dooden, die meest alle met de hoofden uytstaken, adem gesocht hebbende, vele noch levende, die men het leven schonck. Ten laetsten de Poort geruymt zijnde, wiert gesloten.
Dit is al niet sonder groote bloetstortingh van beyder zijden ge-eyndight: want van de Borgers zijn'er boven tachtigh doodt gebleven, behalven de gequetsten die vele waren, en namaels stierven. Daer was onder haer geen geschil van Catholijcke Religie, Gereformeerde, of | |
| |
Augsburghse Confessie, maer sy deden al wat vrome Borgers toestont.
Van de Franse zijn doodt gevonden en begraven, soo binnen de Stadt als op de wallen, boven de vijfthien hondert getelt, behalven gequetsten die uyt-liepen, of de gequetste die nader-handt binnen zijn gestorven, of van buyten door 't geschut doodt gebleven. Dese wierden meest alle in een put op de wallen begraven, waer onder vele Edele personagie van qualiteyt ten aensien waren, tot in de drie hondert en twintigh, en dese wierden genoemt, de Graef van St. Agnan, en sijn Soon, de Graef Chateaurousse, de Soon van den Maerschalck Biron, Monsieur Saysseval, de Soon van den Heer van Mirambeau, en veel meer andere Hovelingen, en daer onder oock eenige van de Religie, die van den aenslagh niet wisten. Na de victorie hebben de Borgers niemant gekrenckt, ja vele die onder de dooden lagen, hebben sy noch selver op-geheven, haer leven gespaert, en de wonden doen genesen. Dus is desen aenslagh den Hertogh qualick geluckt, dat hem vleesch en bloedt deedt verteeren. Van dit bedrijf spreeckt Strada, en andere Historie Schrijvers van dien tijdt, als van een seer meyneedigh verraedt; en de Hertogh van Montpencier, Prins van den bloede van Vranckrijck, en Schoon-vader van Prins Willem van Oranjen, die sich doen by de Hertogh bevont, verre van sulcks goet te keuren, seyde hem in sijn aensicht, dat men de verraders, die hem tot sulcken grouwelijcke daedt geraden hadden, het hart moest door-booren.
Een doorluchtig Heer, die'er tegenwoordigh was, en die sedert groot in 't Hof van Vranckrijck geweest heeft, spreeckt'er af in de woorden. Dit bedrijf, seydt hy, bracht Monsr. (hy was broeder van Koninck Henrick de Derde) en alle de sijnen tot sulcken kleyn-achtingh dat het alle de Franse in 't algemeen tot een af-schrick en laster, ja tot een verfoeying by alle Volcken maeckte.
| |
| |
Zoon. Het is dan wel groot wonder, dat men niet alleen in ons Nederlandt, maer oock in vele andere Landen, naderhant noch soo veel werck van de Fransen gemaeckt heeft, om haren stijl van doen, Hoofsche wijsen van leven, en gestadigh nieuwe swier van klederen schier over al na te volgen; soo dat voor lomp en boers geacht wierden, die sich na de Fransche bedrijven niet geheel wilden schicken.
Vader. De Franse rijck geworden, van wegen de kostelijcke vruchtbaerheyt hares Landts, en de vernuftigheyt in 't uytvinden van hare nieuwe hant wercken, die van alle de Nabueren overvloedigh gesocht wierden, soo dat de schatten van alle kanten machtigh daer na toe vloeyden, wisten met snedige en listige aenlockelijkheden, en geveynsde aerdigheden, in vele Vorsten Hoven sich groot aensien te maken; waerom vele groote Heeren hare vriendtschap sochten. Sy maeckten hare Princessen aen andere Potentaten allesins uyt te houwelijcken, om door de selvige over al macht te krijgen, die dan alle hare aenslagen listighlijck wisten te helpen bevorderen. Hier door hebben sy allenghskens buyten haer Landt groot ontsagh en achtingh gekregen; soo dat sy hare verwaende driften in den hooghsten top deden rijsen, sich dorsten inbeelden over geheel Christenrijk noch eenmael te sullen heerschen. De achteloose goet-aerdigheyt die de meeste menschen hadden, om haer selven na den sin der Fransen aen te stellen, kon hen groote hoop daer toe geven, dewijl sy alreets stilswijgende de wet van haer schenen te willen ontfangen. Het is van outs een bewijs van aengeborene vryheyt geweest, dat yder Volck zijn bysonderen swier van kleding behielt: maer nu heeft men al lang sich aengestelt, als of men slaefachtig aen Vranckrijk wilde worden, met geduerig hare nieuwigheden en wispeltuerigheden van allerhande uytheemsch gewaet onder ons in 't voornaemste gebruyck te brengen. Menigmael heb ick in mijn hert onse oude Vriesen en Water- | |
| |
lantsche Boeren gepresen, die hare dracht van kleedingh niet willen veranderen; waer door men den over-ouden in-gebooren vryen aerdt noch in haer siet leven.
De Staten der Vereenighde Nederlanden over hare eygene vryheyt, en de gemeene welvaert van de gantsche Christenheyt vlijtigh wakende, waren de swaerste hinderpael die den loop der Fransche grootheyt kon stuyten doen; om welcke reden hy geweldigh op haer is verbittert geworden, hebbende van langer handt getracht door nieuwe lasten en andere middelen haren voorspoedigen koophandel te verswacken, en door sijne door-trapte Staets-dienaren, haer by alle andere Vorsten, Hoven hatelijck te maken, en aldaer jaloersheden tegen haer te verwecken. Hare Scheepsvaert socht hy na sich te trecken, om sijne onderdanen noch meer te verrijcken, en de Nabueren uyt te putten: maer dat heeft hem seer weynigh willen gelucken, en hy heeft sich daer in bedrogen gevonden. Eyndelijck van langer handt sich ten oorlogh gerust, en groote voorraet daer toe versamelt hebbende, had hy, met on-eyndige schatten uyt te deelen, veele Rijcken en Landen aen sijn zijde gelockt, en de Staets-dienaers en geheyme Raets-lieden der Vorsten met gelt tot sijnen dienst om-gekocht. Sweden socht hy mede door gelt van de Triple Alliantie af te trecken; en sondt vele milioenen naer Engelandt, om dien Koninck met eenen tegen ons ter Zee te doen wapenen.
Zoon. Had dese groote Koninck dan noch alle de andere Vorsten aen sijne zijde van doen, wanneer hy desen onsen kleynen Staet sou beoorlogen?
Vader. Ja dat sou hem noch niet genoegh geweest hebben, indien hy geen verdeeltheyt binnen in ons Landt had gevonden: want wy saten rontom met soo veele stercke, en als onwinbare Steden en Vastigheden omringht en beslooten, dat het onmogelijck scheen om daer door te breken.
Zoon. Ick wenschte wel eenige klare onderrichtingh | |
| |
t'ontfangen, van de gronden en oorsaken der verdeeltheden en tweedrachten in die onsen Staet waren.
Vader. De boven-matige en onbepaelde sucht tot heerschen, in sommige Regenten van onsen Staet, had tot verscheyde tijden eenige van haer so seer in verwaentheyt doen opsteygeren, dat sy sich ingebeelt hebben, alles na haren eygen drift te mogen bestieren, ja selfs tot de oude gronden van onse Staets regeeringh te veranderen. Dus sich inbeeldende, dat sy geen Opper-hooft meer van doen hadden, meenden sy sich self tot Vorsten over ons te verheffen, en alle hare mede-borgeren dienstbaer en als slaefachtigh onder haer te maken. Hier door hebben sy den Doorluchtighsten Prins van Oranjen, wiens noyt genoegh geroemde Voor-vaderen onse Vryheyt door de eendracht met goet en bloet van nieuws gesticht, bevestight, en tot soo hoogen top heerlijck doen op-rijsen hebben, gesocht door alle middelen onder te houden, en kleyn te maken; 't welck de beste lief-hebbers onses Vaderlants verdrietende, so kon men lichtelijck sien, door de groote genegentheydt van de Gemeente tot den selven Prins, dat sy met die grouwelijcke ondanckbaerheydt ontrent dat Alder-doorluchtighste bloedt, haer oogh-wit niet geluckigh souden konnen bereycken. Waerom sy alle hare kracht en vernuft te meerder inspannende, en dagelijcks noch bitterder wordende, sommige onder haer begonnen te seggen, liever Frans als Prins te willen wesen. En terwijl een yder klaerlijck kon sien, dat de Koninck van Vranckrijck sich gereet maeckte, om onsen Staet met sijne Wapenen machtigh te komen bespringen, soo hebben sy schier alles onversorght in't wilde laten loopen; de kassen van Staet waren ledigh van gelt, ons Landt was ontbloot van krijghsvolck, de Sterckten en Frontieren niet wel versorght, hier zijn de beschansingen en Vestingen vervallen, daer weynigh voorraet van Amunitie en Artillerye, ginder geen genoeghsaem krijgs-besettingh, en daer-en-boven verscheyde Krijgs en Staet- | |
| |
beampten door Fransch gelt om-gekocht, so dat sy haer uytterste best scheenen te doen om de Vryheyt van hare Vaderlandt onder het jock van een vreemt Heer te brengen, sich latende voorstaen, dat sy voor haer selven soodanige voorwaerden souden mogen bedongen hebben, waer door sy hare Eer-ampten onder hare Landts-genooten erfelijck hadden konnen behouden, sonder in dit Landt eenigh Hooft meer boven haer te kennen, alleen aen den Fransen Monarch eenige jaerlijcksche erkentenis van onderwerpingh betalende; welck accoort van vele met den selven al gemaeckt scheen te wesen.
Zoon. Hoe was het mogelijck, dat eenig Nederlants bloedt soo seer verbastert kon worden, dat sy hare gants dierbare Vryheydt ten roof wilden geven, met haer selven, en alle hare nakomelingen ten eeuwigen dage, aen een uytheemsche Opper-macht t'onderwerpen?
Vader. Soo seer grooten verderf brengt het quade, wanneer 't sich onder het goede vermengen komt: doch nu hebben wy God weder ten hoogsten te danken, voor dat wy den Thuyn van onsen Staet onder het Erfelijk beleyt van sijn Konincklijcke Hoogheyt den Doorluchtigsten Prins van Oranjen, van alle onkruyt mogen gesuyvert sien, den selven Godt biddende dat het selfde Alder doorluchtigste bloet in't midden van ons vermenigvuldigt mach worden, en wy nevens onse Nakomelingen, altijt met rust onse Vryheyt geluckig onder het selve mogen beschermt sien, en met vrolijckheyt de vruchten daer van sonder ophouden voorspoedigh genieten.
Zoon. Verhaelt my nu hoe de Franse Koninck het woeden sijner wapenen heeft aengevangen, en wat daer op van tijdt tot tijdt is gevolgt.
Vader. De Franse Legers by Charleroy al te samen in 't begin van Mey 1672. gemonstert zijnde, soo quam Turenne met 15000. man, een groot getal wagens, en eenigh Kanon, voor uyt in 't landt van Luyck, dat de Neutraliteyt bekomen had. Dies niet tegen-staende | |
| |
heeft dat landt de eerste rampen des Oorloghs moeten gevoelen, door het verrassen van Tongeren, en het geweldigh in-nemen van Maseyck, 't welck hy den 16. Mey al had verricht; aldaer groote Magasijnen voor den Koninck oprichtende, die de Inwoonders van alle kanten met allerhande voorraet moesten komen vervullen, sonder eenigh gelt daer voor te genieten. De Stadt van Maseyck deden sy terstont fortificeren; en de volgende Legers leefden allesints, als of sy in vyandts landt geweest hadden.
Louys gevoelt sijn hert tot Tyranny ontfoncken,
Om op het moort tonneel door 't bloedt sich maken droncken,
Komt met een machtigh Heyr na't Vrye Nederlandt,
Om dat gelijck Carthaegh verdelgen door den brandt.
Zoon. Ick meende dat de Neutraliteyt van een Lant gelegen was, in van gene kanten de onheylen des Oorloghs te gevoelen, en van gene voordeelen des Vredes berooft te zijn, insonderheyt om te genieten den gemenen omgangh en den koophandel met een yder van de machten, en sonder gestoortheydt noch verhinderingh van d'eene noch andere.
| |
| |
Vader. Ja so behoorde dat wel te zijn: maer de Fransen hebben gants nieuwe wetten gemaeckt, en verstonden, dat de Luyckenaers voor die Neutraliteyt haer in alles gehouden waren te dienen; en wanneer de ge-eyschte Voeragien niet vaerdigh genoeg gelevert wierden, so oordeelden sy de Landt-lieden te vier en te swaerde daer over te mogen straffen, 't welck sy noemden, een rechtvaerdige krijghs-dwanck te oeffenen, om den nootdruft te bekomen. En wanneer daer over harde klachten gedaen wierden, soo verschoonden sy sulcks met te seggen, dat het tegen de goede meeningen des Koninck geschiet was, en voorts, dat men het selve door de gewonelijcke werckingen en rampen van den Oorlogh lijdtsaem behoorde te dragen.
Zoon. Voorwaer slechten troost en begonnen sy hare Vrienden soodanigh te handelen, soo kon men wel gissen hoe ellendigh dat het noch met hare Vyanden sou af-lopen: doch hoe zijn sy nu vorder aen ons landt gekomen?
Vader. De Koninck had met sijn Leger ontrent Mastricht grooten Krijghs-raet gehouden; en daer op trock de Prins van Condè met sijn Leger door Gulicker-lant recht op Keyserwaert, daer hy den Rhijn passeerde, en quam voor Wesel. Turenne sackte mede na benede recht op Nuys, dat aen de Franse in-geruymt was, en trock voorby Orsoy en Rhijnberck tot voor Burick. De Koninck, den 1. Juny voor Orsoy gekomen, heeft na twee dagen die stadt in-gekregen, 't welck de eerste zijnde die voor de wapenen des Fransen Konincks, moest bucken, oock de eerste was, daer in men bemerckte wat men van de Fransen had te verwachten: want aldaer deden sy vijf Soldaten, die van haren landaert waren, vangen; niet als vluchtelingen of overloopers, maer om dat sy de wapenen voor een Staet droegen, in welckers dienst sy sich hadden begeven, doen haer Koninck, en 't Verdragh, dat men met Vranckrijck gemaeckt had, aen hen hadden toe-gelaten daer dienst te nemen; en die | |
| |
na dat sy haer besoldingh in Vrede getrocken hadden, in 't begin van den oorlog niet konden vry raken, noch haer paspoort bekomen. Burick, Wesel en Rhijnberck, in korte dagen alle mede bemachtight zijnde, so wierden de besettinge der selver alle in de Kercken gesloten, daer de soldaten, geen middel van te sitten, noch te liggen, noch uyt te gaen hebbende, van de stanck der vuyligheden, die sy genootsaeckt waren onder hen te laten vallen, verstoncken, en vervuylden. Daer zijn geen misdadigen, die met soo grooten felheydt en strengheydt gehandelt worden, als dese krijghs-gevangenen gehandelt wierden.
Het Neerlandts Oorloghsvolck Flaeuwhertigh om te vechten,
Wiert jammerlijck geplaegt door Vranckrijcks oorlogs knechten
Gejaeght, tot spot en hoon, in Godts geweyde Kerck,
Te pleegen vuyligheen in stee van heyligh werck.
De Officieren hielden sy vast, en vele zijn daer langen tijdt blijven sitten, om dat sy geen verraders van hare partye wilden worden, en om dat sy weygerden te beloven, dat sy de wapenen niet meer voor haer Vaderlandt tegen des selfs Vyanden, souden voeren.
Zoon. Wat ongehoorde wreetheydt van Oorlogen is | |
| |
dit! wie heeft in Christenrijck, of by eenige wel-geregelde, redelijcke volckeren, krijgs-gevangenen als misdadige, en noch erger, sien handelen? en wat grouwelijckheyt is het, deselve te willen dwingen haren krijghs-eedt te breecken, en als verraders en vyanden van haer Vaderlandt te doen worden?
Vader. Den oorlogh is altijt grouwelijck en ellendig genoegh, en sleept vele sware ongemacken na sich. Sy verbant de Koophandel, om dat 'er een natuerlijcke afkeer tusschen de soldaet en de Koopman is. Sy verbiet de samen-handelingh, selfs tusschen de magen en bloetverwanten. De konstenaers vinden dan gene besigheyt; de handtwercks-lieden sterven van honger, en daer zijn geen aelmoessen meer voor de armen. Dit zijn qualen, die men in d'oorlogh niet kan mijden. Maer de strengheyt en ongerechtigheyt, met welcke men d'inwoonders der drie Landtschappen, van Gelderlandt, van Over-Yssel, en bysonder die van Utrecht gehandelt heeft, is tyrannig, en onverdraeglijck, en ongehoort. Selfs d'onschuldige vlucht der gener, die uyt Utrecht en uyt d'andere Landtschappen geweken zijn, om niet het doel-wit der dertelheyt van de Franse soldaten te worden, is voor een doodelijcken misdaet geacht, sedert dat de Franse daer in zijn gekomen.
Zoon. Men had voor-heen de Fransen voor beleefde redelijcke menschen gerekent, en hebben sy sich nu allesints soo onmenschelijck getoont?
Vader. Sy wilde liever quaet doen, dan ledig wesen; soo dat sy wel duysent baldadigheden hebben bedreven, van welcke men te vooren noch niet had hooren spreken. Sy hebben haren eygen afganck en vuyligheyt doen koken, en groote steenen doen sieden, om dat sy niet wisten waer mede sy hare grillige moetwilligheydt souden besigh houden. Sy hebben de beste spijsen den honden doen voorwerpen, en hare huyswaerden gedwongen sich op knyen en ellebogen neder te leggen, om terwijl sy aten, | |
| |
hen tot een stoel te dienen. Doch dit waren voor haer slechts geringe speeltjes, en kluchten, maer hare grouwelijcke wreetheden kan men sonder verschrickingh niet ophalen.
Zoon. Wil my nochtans hier eenige vertellen, die in en ontrent dese plaetsen geschiet zijn.
Vader. De Gouverneur van Schenken-schans heeft een man doen ophangen, hem beschuldigende, dat hy 't ontkomen van eenige gevangenen had helpen bevorderen; maer het was in der daedt uyt wraecksucht, om dat dese mans dochter, een vrywillige doodt boven een oneerlijck leven verkiesende, sich liever in den Rhijn had willen verdrincken, dan hare eere verliesen in de handen van den Gouverneur, die haer wilde verkrachten.
Als tot Nimwegen een man, een decker van sijn ambacht, de schattingh niet kon betalen daer hy op gestelt was, namen de soldaten sijn kint uyt de wiegh, en wierpen 't in 't vyer, voor 't aengesicht van de Vader: en dese grouwelijcke daet bleef door d'Opper-hoofden noch ongestraft.
Een Officier van aensien, tot Zwol in besettingh, van liefde tot een jonge Juffer getroffen, badt den Gouverneur, dat hy aen den Fourier wilde belasten, hem tot sijn verblijf dat huys aen te wijsen, daer sy met haer Vader in woonde, op dat de gelegentheyt van ommeganck aen hem middel tot haer te verleyden sou geven. Maer dewijl de Dochter de tegenwoordigheyt en het geselschap van desen beestigen mensch schuwde, soo gaf de Gouverneur aen desen Officier oorlof, haer met gewelt uyt het huys te doen trecken. Hy socht haer dan wech te voeren; maer dewijl hy daer in tegenstant vondt, soo schont hy haer in de tegenwoordigheydt van haer Vader en Moeder, en deed haer naderhandt door de soldaten soodanigh mishandelen, dat sy 'er af stierf.
Een Borger van Hasselt, by nacht niet uytgaen durvende, om een Vroet-vrouw by sijn Vrouw te halen, die | |
| |
in barens noot was, uyt oorsaeck van het streng verbod, dat de Fransen daer tegen hadden af-gekondight, badt een van sijne Buer-wijven dese boodtschap voor hem te doen; maer de rampsalige, noch geen hondert treden van haer huys, wiert van eenige soldaten aengetast, geschonden, en met thien of twaelf steken gedoodt. De man, om sijn Buer-wijf bekommert, ging haer soecken, soo haest den dagh aenbrack: maer hy buyten komende, bejegende twee dronke soldaten, waer van een met een aerde pot, die hy in de handt had, hem een slagh op het hooft gaf, terwijl d'ander hem met een pistool in het been schoot, dat hy neder viel; en hy bleef dus op straet liggen, tot dat het schoon dagh was geworden, wanneer daer eenige borgers quamen, die hem na sijn huys brachten, waer hy sijn Vrouwe vondt, die ondertusschen door gebreck van bystant, in de arbeyt gestorven was.
Sy gebruycken oock ongehoorde strengheden in hare opgestelde schattinge te eysschen, en in te vorderen: en den Heer van Heuckelom, die vele jaren voor de verbrekingh der Vrede sich in den Haegh ter woning begeven had, om dat hy wegens Gelderlant in de Vergaderingh der Algemeene Staten gedeputeert was, hebben sy van den eersten dagh af van October op vijf hondert guldens voor yder dagh geschat, om dat hy met sijne gemalin, en sijnes Nichts kinderen, niet te voorschijn quam, hoewel een van sijne Soonen sedert eenige jaren het ampt van Consul te Ligourne bediende.
Binnen Arnhem was seker persoon, Freres genaemt, die een broeder tot Haerlem in Hollandt, en een suster in Vrieslandt had woonende. d'Intendant wilde dat hy de selve daer sou doen komen, hoewel haer Vader, eer hy stierf het goet, dat hy in dese drie Landtschappen besat, onder sijne kinderen gedeelt had, en dat die twee noyt in Gelderlandt hadden gewoont. Hoedanige vertogen Freres deed, d'Intendant verwees hem echter in de betalingh van vijftigh guldens voor yder dagh, die hy seyde | |
| |
aen hem schuldigh te zijn, uyt oorsaeck van sijn broeders en susters afwesen; ja hy dreygde hem sijn huys te doen neder werpen, soo hy in de betalingh gebreckelijck bleef. Aenmerckt hier dat Freres slechts de huerder was van dit huys, en dat het een Advocaet toequam, die tot Nimwegen, onder de gehoorsaemheyt des Konincks van Vranckrijck woonde; die 't gevaer verstaende waer mede sijn huys wiert gedreyght, aen Robert deed vertonen, dat hy daer van de eygenaer was, en dat sijn goet eens anders misdrijf niet kon boeten. Maer d'Intendant seyde, dat het sijn ongeluk was, en dat sijn huys, van een man bewoont, die na liet het gene hy schuldigh was te betalen, daer voor moest lijden. In deser voegen stroopten sy mede op het Landt, en dienden sich van dese befaemde en onbillijcke ordonnantien, door welcke eens vyandts rock den rock van een vrient verbeurt maeckt.
Zoon. Wat schrickelijcker dwingelandye is dit! my dunckt dat het beter was by leeuwen en tygers te verkeren, als onder dusdanige verduyvelde menschen te wonen: maer gaet noch al voort, of schoon mijn hert schijnt te verkruypen van dese vertellingen aen te hooren.
Vader. Seker Schipper van Amsterdam ontmoete naderhandt een scheepjen op de Zuyder-Zee, waer in hy een Man, een Vrouw, en eenige Kinderen vondt, die gebonden waren, en drie dagen langh in de genade der golven hadden gedreven, aen welcke men haer had over-gegeven, om dat die schipper den huysraedt van een man uyt Over-Yssel, die na Hollandt geweken was, in sijn Schip had geladen.
Zoon. Godt heeft eyndelijck aen dese arme menschen sijn genade bewesen; en haer door het water, noch den hongersnoot niet willen laten verslinden. Maer hoe hebben 't de Fransen noch dieper in ons Landt gemaeckt?
Vader. So haest als sy door den Rhijn waren getrocken, en in de Betuwe post gevat hadden, soo sonden de Staten van Utrecht eenige van haer uyt. Dese bejegen- | |
| |
den den Koninck doen hy noch by Doesburgh was, om sich onder hem te begeven; en sy verkregen van hem gantsch gunstige voorwaerden.
Het Verdragh hielt in, dat het Lantschap de vrye oeffening van de Gereformeerde Godtsdienst sou genieten die daer in de Kercken gepredickt, en in de hooge School en in andere schoolen geleert sou worden. Dat de bestieringh van 't Landtschap, gelijck dien doen gestelt was, in de selfde staet, en aen de selfde personen sou blijven; en dat de 3. Leden van den Staet hare Voor-rechten en gerechtigheden souden behouden, en de stadt en steden van 't Landtschap van Utrecht in haer geheel blijven. Dat het Hof van 't Gerichte, en alle d'andere ampten en offitien door het gantsche Landtschap plaets souden houden in de persoonen die dat besaten. Dat alle schulden, lasten, Capitalen en Renten, die op het Landtschap, op de Steden, en op de gemeenten stonden, betaelt souden worden. Dat het Landtschap, de Stadt, en de Steden de plonderingh niet onderworpen souden wesen, noch gedwongen die af te koopen. Dat het Landtschap, de Stadt, en de Steden niet van malkander gescheyden souden worden, om tot een gift aen eenigh bysonder Heer te verstrecken. Dat het Landtschap van Utrecht in het tractaet begrepen sou zijn, 't welck d'Algemeene Staten eens van den Koninck souden konnen verwerven.
Doch het Artijckel van de betalingh der schulden, lasten en renten, die 't Landtschap, de Stadt, of de Steden schuldigh waren, wiert niet toe-gestaen dan ten opsicht der gener, die in de Landtschappen woonden, welcke des Konincks wapenen hadden verovert. De Heer de Louvois, die 't Verdragh uyt den naem van de Koninck sijn Meester getekent had, beloofde aen de Afgevaerdighden, dat hy de vervremdingh der Kerckelijcke goederen, die tot aen dien tijdt geschiet was, sou doen aen-nemen en goet keuren, en selfs dat de vijf Capittelen, gelijck oock de Duytsche Order, ende alle d'andere Benefetien | |
| |
souden blijven in den staet daer sy in waren, en dat de gene, die deselve besaten, het vreedsaem besit daer af souden behouden: maer dit wilde hy niet teeckenen, uyt vrees, seyde hy, van de Roomsche Stoel niet te quetsen, daer de Fransen alree niet dan te veel by verdacht zijn, uyt oorsaeck van de bestendigheyt, met welcke sy de vryheden van hare Fransche Kerck verdedigen; doch hy had daer in geen swarigheyt behoeven te maken, dewijl sijn oogh-wit niet was, het een meer dan het andere te doen onder-houden en na-komen.
Dese voorwaerden wierden gemaeckt op den 26. van Juny, dat is drie dagen na dat de Overigheydt den Marck-graef van Rochefort (een der algemeene Stede-houders van't Heyr, 't welk Turenne onder den Konink beheerschte) met hondert muskettiers te paert van des Konincks lijf-wacht in de Stadt had ontfangen. Maer ick mach met waerheyt wel seggen, dat men niet een daer van uyt-gevoert heeft: in-voegen dat men moet geloven, of dat de Hertogh van Luxenburgh, die door 't gesagh des Prins van Condé het Gouvernement aldaer heeft verkregen, een verborgen bevel heeft gehad van alles te breken, of dat de meeningen van de Koninck sijn Meester seer qualijck gevolght zijn geworden.
Naderhandt hebben die van Nimwegen oock haer Verdragh gemaeckt, en bedongen onder anderen, dat de Borgers, of Inwoonders, die uyt de Stadt souden willen trecken, binnen de tijdt van een jaer sich elders heen mochten vervoegen, met hare roerende goederen mede te nemen, en van hare onroerende goederen te mogen disponeren; en dat de gene die niet in de Stadt waren, doen dit Verdragh wiert gemaeckt, daer binnen den tijt van een jaer weder souden mogen in-komen, en de selfde voordeelen genieten, welcke de Koninck van Vranckrijk toestont aen die daer tegenwoordigh waren. En dewijl de Heer Robert niet na liet de gene te taxeren, welcker kinderen, of naeste Magen sich in Hollandt hadden | |
| |
vertrocken, so eyschte de Magistraet van hem d'uytvoeringh van 't Verdragh, en vertoonde aen hem d'ongerechtigheydt van sijnen handel. Maer Robert, die sich daer in overtuygt bevont, antwoorde onbeschaemdelijck, dat hy niet tegen haer wilde pleyten, dat hy het Recht en de Wetten in tijdt van Vrede sou aenmercken, dat de bestemde tijdt van een jaer, daer het Verdragh van spreeckt, sijn begin op dien dagh sou nemen, wanneer de Vrede gemaeckt sou zijn; doch dat hy soo langh d'oorlog duerde, geen tijdt had om daer op te dencken, en dat de Wetten en Wapenen t'samen niet konden bestaen.
Zoon. Hoe! mach dan een Vorst sijn woort overtreden, en 't gene hy belooft en beswooren heeft niet doen nakomen.
Vader. Machiavel leert en onderwijst selfs dat hy sulcks doen moet, als hy daer groot voordeel voor sijnen Staet uyt kan trecken: en dese vervloeckte gront-regel heeft men niet dan al te wel sedert eenige jaren in Vranckrijck opgericht: want Mazarijn plach te seggen, dat een eerlijck man sich geen slaef van sijne beloften behoorde te maken; 't welck den Hertog van Luxenburgh, en den Intendant Robert, wel grouwelijck hebben weten te volgen.
Zoon. Dewijl ick soo menighmael van dese personen heb hooren spreken en klagen, soo segh my toch hoedanige lieden de Hertogh van Luxenburgh en den Intendant Robert geweest zijn.
Vader. Dese Hertog van Luxenburgh is niet gesproten uyt het doorluchtigh en out Huys van Lutsenburgh, dat so vele Keysers aen Duytslant, en so vele Koningen aen Hungaryen en Bohemen gegeven heeft. Selfs is hy oock niet van de Nakomelingen deser Naem-Hertogen van Luxenburgh, en van Piney, Vorsten van Tingry, van welcke niet meer mannelijck overigh is, noch in Vranckrijck, noch elders. Echter is hy uyt een der eerste Huysen van Vranckrijck na de Princen des bloets, hoe- | |
| |
wel een jonger Soon van de jonger spruyt uyt het Huys van Montmorancy. Sijn Vader was Francois, Vryheer van Bouteville, die op den 21. Juny 1627. tot Parijs onthooft wiert, om dat hy in verscheyde lijf-gevechten, daer hy seer toe genegen was, vele lieden van grooten staet als in koelen bloede gedoodt had.
Doen Lodewijck vertrock liet hy het Gouverneeren
Aen Robert, Luxenburgh, die als twee wreede Beeren,
In 't overwonnen Landt pleeghden veel Tyranny,
Voornaem in 't brave Sticht, en Uytrechts Burgery.
Kort na sijn Vaders doodt wiert dese gebooren; en den naem van Luxenburgh heeft hy van wegen sijne Vrouw aengenomen. Wat sijn lichaem aengaet, hy is seer wanschapen: als kleyn van persoon, voor en achter gebult, met dicke uyt-puylende oogen, waer door het quaet uyt-schijnt, dat hy in 't herte verberght. Sijnen aert is onbarmhertigh, wreet, ja bloet-dorstigh; so dat hy wel heeft durven seggen, dat hy Godt dankte, van sonder deernis en mededogen gebooren te zijn, om den Koninck sijn Meester dies te bequamer te dienen, en sijne voornemens uyt te voeren. Woorden, soo veel te grouwelijcker, om dat sy | |
| |
niet alleen de gronden van 't Christendom verwoesten, maer oock om dat sy sijn Koninck mede-plichtigh aen sijne wreetheydt en on-menschelijckheyt maecken, waer door sy groot ongelijck sijne achtingh komen aen-doen.
Onder sich had hy, tot de bestieringh der saken van 't Gericht, van de Politie, en van de Finantien in 't Landtschap van Utrecht, een Intendant, die 't selve door sijne roveryen en af-persingen voorts verwoestede. De Koninck eer hy uyt dit landt vertrock, had in dit ampt gestelt den Heer Colbert, Heer van S. Pouange, die van den Heer Robert gevolgt wiert. Dese was uyt een slechte staet, daer hy noch over twee jaren in gestaen had, tot een bedienaer van groot belangh opgesteygert, gants bequaem om op een on-menschelijke wijse alle die in-woonderen van dit landt ellendigh te berooven en uyt te putten: en daer wiert verhaelt, dat hy sou geseyt hebben, of schoon hy so wel wist, dat de lieden geen gelt hadden, als dat Godt in den Hemel leefde, soo wilde hy evenwel gelt hebben, al soude sy dat met haren beck uyt de steenen bijten.
Zoon. Sou men dusdanige monsters niet wel voor gevleesde duyvels en pesten onder het menschelijck geslacht mogen rekenen?
Vader. Ja dese schaemde sich geensins te seggen, dat hy wel wist dat de Koninck belooft had de Privelegien en Voor-rechten van dat selve Landtschap te bewaren; maer dat hy oock wel wist dat 'er niemant was die de Franse niet hate, die haer niet socht te bedriegen, die sich niet van haer sou willen ontslaen, en die niet geern soo hy kon, de Stadt aen den Prins van Oranjen sou doen overgeven; en dat hy dierhalven haer alleen als openbare vyanden moest aen-mercken, en dat hy geen acht sou nemen, noch op des Konincx woort, noch op 't Verdragh dat hy met haer gemaeckt had. En seecker, daer in is niet een eenigh Artijckel dien sy gevolght hebben, als of men van eersten aen voor-genomen had, niets van | |
| |
al het gene haer belooft wiert te houden. Men sou indien men die alle wilde ondersoecken, vele overtredingen tegen yder Artijckel konnen by-brengen; maer ick sal my vernoegen met 3. of 4. voor-beelden van hare tyrannige heerschappy aen te wijsen, op dat ghy, en alle onse lants-genooten, sou mogen weten wat onthael de Franse voor ons bereyt hadden, na 't gene sy haer aen-deden, die sich vry-willigh in hare armen geworpen hebben.
Zoon. Ick wil dese saken aendachtig op-mercken, om onse vryheyt te beter in waerden te houden en de selve by alle voor-val tegen yder een kloeckelijck te verdedigen.
Vader. Dat mooght ghy wel doen, en dese ellendigheden nimmer vergeten. De Heer van Wulven, een der eerste Edelingen van dat landtschap, uyt het Huys van Tuyl van Seroos-kercke, had een van sijn huyse verhuert aen den Heer van Ameliswaert, van sijne Maegschap, Capiteyn en Majoor in dienst der Staten; en hoe wel dese in handen der Fransen gevangen, sijn huys gesloten, en selfs door't bevel van den Intendant verzegelt was, soo dorst evenwel de selve Intendant ses duysent guldens van hem eysschen, om dat hy, gelijck d'Intendant seyde, tegens 't verbodt, de goederen van des Konincks vyanden verswegen had. De Heer van Wulven toonde, dat hy 't bekent had gemaeckt aen seker Monceaux, in die tijdt een helper van den Intendant, en ontfanger van de schattingen die in 't Landtschap van Utrecht gelicht wierden: in-voegen dat d' Intendant, hem niet konnende doen betalen de breucke van 't gene, daer hy niet aen schuldigh was, hem bedacht te beschuldigen van een der Zegelen wech genomen te hebben. Doch hy, hem daer af niet overtuygen konnende, om dat d'ander niet in 't huys had geweest, dan meer als een jaer te vooren, seyde, dat de Heer van Ameliswaert de ses duysent guldens betalen moest, en dat, dewijl die niet in de stadt was, van Wulven die nu moest opbrengen. De Heer van Wulven verantwoorde sich hier | |
| |
in, en seyde, dat sijn Neef een gevangen onder de handen der Franse was, en dat men sich tot hem keeren mocht: docht dat hy soo veel hem aenging, niet schuldigh was, en dat hy oock geen gelt had. Maer alle sijn betuygingen waren te vergeefs. Het hielp niet by te brengen, dat hy niets schuldigh was. d'Intendant seyde weder, dat hy hem dese somme wel sou doen betalen, en dat, soo hy 't niet gewilligh deed, hy middelen daer toe sou gebruycken, die hem niet aengenaem souden wesen. Hier in toonde hy sich oock niet gebreckigh; en sond in sijn huys thien soldaten, die daer in tredende, de sleutels van de kelders en van den voorraedt afvorderden, en vlees en wiltbraet by de slachter en brader van den huyswaert deden halen, en alle d'andere soldaten, die daer quamen, wel onthaelden, en wacker toe schoncken. En hoewel de Heer van Wulven aen haer al 't gene verschaften wat sy begeerden, so wiert hy echter van haer mishandelt, gelijck oock sijn huysgenooten, die groote overlast moesten lijden. Hier op deed hy sijn beklagh aen d'Intendant; maer hy verkreegh van hem geen andere troost, dan dat dese soldaten bevel hadden van alle bedenckelijke middelen aen te wenden, om 't gelt, dat hy van hem ge-eyscht had te krijgen: en dewijl sy, die by hem in besettingh waren, geen verstandt genoegh hadden om sulcks uyt te voeren, soo sou hy't getal daer van vermeerderen, tot dat hy sijne betalingh bekomen had: in voegen dat op dese klachten d'Intendant noch thien andere soldaten aen hem sond, die d'ongeregeltheden verdubbelde, de drinckglasen brekende, de glas vensters en de poorten aen stucken slaende, den huysraet ter neder smijtende, en al het gene dat in huys was bedervende, hem eyndelijk dwongen, de ses duysent guldens te betalen. De selve Intendant twee dagen daer na verstaende dat dese Heer van Wulven eenige tapijten, en anderen huysraet in een bysonder huys had verborgen, deed deselve aentasten, en wilde die verbeurt maken, als goederen, die aen de Hol- | |
| |
landers, vyanden van de Koninck sijn meester, toe-behoorden. De Heer van Wulven sey, dat sy de sijne waren, en dat men sijn wapen aen 't borduersel der tapijten, die na de vertrecken van sijn huys geschickt waren, sou vinden. Maer wat hy oock bybrengen kon, d'Intendant wilde hem sijn huysraedt niet weder doen geven, of schoon hy wel wist dat die waerlijck hem toe behoorde, voor dat hy noch 4000. en 5000. guldens betaelt had.
Zoon. Dese handel kan ons aen de fabel van de wolf en het schaep doen gedencken, dat sonder andere rechts-vordering gegeten wiert, om dat de reden van de sterckste altijdt de beste is.
Vader. De Soon van den Heer Jan Heuft wiert niet beter gehandelt. De Vader had sich eenige dagen voor het omkeeren der saken, van Utrecht na Hollandt begeven, om sich voor d'eerste baldadigheyt van de Franse soldaten niet bloot te stellen. Hy had sijn Soon tot bewaringh van 't huys gelaten, aen wien het oock als een deel van sijnes overleden moeders goet, waerlijck toebehoorde. Maer d'Intendant, des Konincks verklaring van de Maent van September voor-heen, (waer door aen alle afwesende bevolen wiert in dat Landtschap weder te komen, op verbeurte van vijftigh guldens voor yder dagh te betalen) op de Vader willende ter uytvoeringh stellen, vatte het tegen de Soon op, en eyschte van hem een somme van vijf-en-twintig duysent guldens. Dese jonge borst seyde te vergeefs, dat hy de Soon van't huys was, dat hy geen gelt had, dat hy niet was geweken, en dat hy met sijn goet niet voor sijn Vader behoefde te betalen. Dat hy een Broeder had, die in Vranckrijck sijn wooningh hielt, en dat sijn Vader een schoon stuck landt by Senlis, voor de poorten van Parijs had, waer op de Koninck den tacks kon doen nemen, soo hy oordeelde dat men die aen hem schuldigh was. d'Intendant seyde, dat hy niet met hem wilde krackelen, maer dat sijn meeningh was dat hy 't gelt, 't welck van hem ge-eyscht | |
| |
was, betalen sou; en hy sond, om hem hier toe te dwingen, 10. soldaten in sijn huys, die hem niet beter handelden, dan sy van Wulven gehandelt hadden. In tegendeel parsten sy hem so hart, dat hy van den Intendant verlof deed versoecken van uyt te mogen gaen, en elders te slapen, terwijl hy 't huys aen haer over gaf en eten en drinken, haer in alle overvloet verschafte. d'Intendant gaf hem verlof te gaen waer 't hem beliefde; maer voegde 6. soldaten by hem, die over al hem verselden, sich waer hy oock at by hem aen de tafel voegden, en voor sijn bedt nederstreckten, daer sy by na de gehele nacht met spelen, en met toeback roocken door brachten; en door dit middel maeckten sy hem so moede en mat, dat hy noch by dag, noch by nacht rust hebbende, gedwongen was tot verdragh te komen, en te beloven dat hy 15000. guldens binnen acht dagen sou betalen. Hier op trock hy wissel: maer dewijl de gene, die de wissel tot Parijs sou betalen, geseght had, dat hy bericht en bevel van te betalen verwachte, soo moest hy uyt oorsaeck van dese vertraging, hoe wel hy niet verplicht was eerder als in Mey-maent te betalen, noch twee duysent en vijf hondert guldens meer geven. d'Intendant wilde het huys, dat een der schoonste van de Stadt is, doen neder-werpen; doch de Stadt door de puynhoopen van soo heerlijcken gebouw niet durvende ongesien maken, sondt de metselaer, en het gereetschap, dat hy doen halen had, wederom, en beval dat men den Jongen Heuft in het Tuchthuys sou sluyten, daer men hem soo langh liet, tot dat men in 't Gast-huys een hol voor hem had bereyt, daer men hem aen een pylaer sou vast maken, en te water en te broodt setten. Dese lastige handel, en de vrees van noch erger, dwongen eyndelijck de Vader de gesette somme, met de vermeerderingh te betalen, gelijck oock de kosten van d'executie, en van de gevangenis, die ten minsten noch andere duysent rijckdaelders beliepen. Vele andere lieden van staet, niet alleenlijck t'Utrecht, maer oock in | |
| |
d'andere Provintien, zijn mede om hare magen, die wegh-getrocken waren, op seer groote sommen gestelt, hoewel sy geen deel aen hare vlucht, en niet anders met haer te beslechten hadden; ja daer zijn 'er, die men om dese oorsaeck in de gevangenis heeft doen sterven. Dat meer is, het Wees-huys, de Gast-huysen, en de Lazarus-huysen zijn gedwongen geweest voor bysondere lieden te betalen, die aen haer schuldigh waren, welckers huysen sy tot onderpant hadden, in plaets van renten over de somme te trecken, die sy aen haer getelt hadden.
Zoon. O grouwelen der grouwelen! wat redelijck mensch sou hier niet van schricken.
Vader. Daer na bedacht d'Intendant eens de Gedeputeerden der Staten te doen halen, om aen haer te seggen, dat hy ten dienst van den Koninck, een somme van tnegentigh duysent Kroonen van doen had. De Gedeputeerden vertoonden hem d'on-macht van die Provintie, en d'onmogelijckheyt, waer in sich de selve bevont, om dese somme op te brengen. Hy seyde haer, dat dese weygeringh een bewijs van weynigh genegentheyt was, die sy ten dienst des Konincks hadden: dat sy beter souden doen dese somme door sachte en gemackelijcke middelen op te nemen, dan hem, door hare weygering te verplichten tot haer twee of drie mael soo veel op te leggen, om haer dat aen hem te doen geven door strenge en bekommerlijcke middelen, door welcke hy seeckerlijck wel twee of drie mael soo veel van haer sou bekomen: dat sy trachteden sijn persoon en sijn beleydt by 't volck hatelijck te maken; maer dat hy daer goede order in stellen sou, en dat de Staten het selfde soude moeten verantwoorden. Hy had bedacht dit geheel lantschap een matige somme van twaelf duysent guldens op te leggen, alleenigh om te sien op wat wijse de belastingen onder de Edelen, Steden, en het platte Landt geregelt waren, en hoe de Staten sich droegen in dese belastingen in te vorderen, om sich daer na te konnen | |
| |
schicken, als hy haer grooter sommigen wilde opleggen. Hy had daer benevens oock middel gevonden om 't Register van de Schattingh der haert-steden aen hem te doen vertoonen, waer op de Staten veertigh stuyvers gestelt hadden, en die sedert tot op 15. stuyvers en ses penningen waren gebracht: en om aen haer te toonen dat hy gelt wist te vinden, daer sy seyden geen gelt te zijn, stelde hy dese belastingh thienmael op, dat is 7. guldens en 15. stuyvers op yder haert-stede; 't welck meer dan 200. duysent kroonen opbracht, maer niet, dan met het uytterste gewelt. Want de Commissaris, van een bende krijgs-lieden gevolght, gingh om dese belastingh op te halen, van huys tot huys en liet besettingh van twee, drie, vier, ja tot thien en twaelf toe van dese lijf-dienaers in de huysen, die ten achteren waren gebleven van betalingh, en verdubbelde in den volgende dagh het getal daer af, om haer met de selfde strengheyt te excuteeren, met welcke men de Heeren van Wulven en Heuft ge-executeert had. Dit geschiede met soo grooten roof, baldadigheyt, gewelt en onmenschelijckheyt, dat men vrouwen, die nieuwlijcks in de kraem waren gekomen, de bedden onder't lijf heeft sien weg-nemen; en dat de soldaten het lijnwaet, en de dekens van dese ellendige op haer musketten en piecken door de stadt droegen. Dit veroorsaekte sulken schrickelijken verwartheyt in den geest der vrouwen, dat men die van een kramer heeft sien sterven, alleen op 't gerucht van dat dese executeurs quamen. En och! dat dit ongeval aen een alleen had over-gekomen?
Zoon. Hoe was 't mogelijck, dat de mensche dese wreetheden noch konden verdragen?
Vader. Ja sy wierpen de huysen der Edel-lieden neder, selfs van de gene, die daer niet waren, als sich dat Lantschap met de Koninck verdroeg. En hoewel sy eenigen tijdt langh de huysen van de stadt niet aengeraeckt hebben, dewijl hare raserny eerst alleenigh op de Voorsteden gevallen was; so hebben sy echter daer na dat van | |
| |
een bysonder man verwoest, waer uyt de Procureur Generael, die daer woonde, sijn huys-raet te ruck en te scheur wech dragen moest: en sedert is haer woeden noch op meer andere gevallen. d'Intendant, om aen die van Utrecht te toonen, dat sy noch niet soo verre gekomen waren als sy wel meenden, seyde, dat hy tot daer toe niet dan silver gesien had; en dat sy nootsaeckelijck oock gout moesten hebben, 't welck hy wel wilde gelooven na Hollandt gesonden, of in d'aerde verborgen te zijn: maer dat hy 't wel weder sou te voorschijn doen komen, schoon het tot in 't middel-punt van d'aerde, ja tot in de Hel neergedaelt was. En seker hy heeft aen de Gedeputeerden der Staten verklaert, dat hy na de waerheyt sou vernemen van't gene sy hem seyden, wegens d'ongelegentheyt en armoede des Landtschaps, als oock van d'onmogelijckheyt om de sommen op te brengen, die hy tot onderstant der krijghs-lieden eyschte; en dat hy, indien bevont dat de selve soodanigh was, als sy aen hem vertoonden, de Stadt aen vier hoecken sou doen aensteken, en haer selfs midden in den brandt setten, om een Stadt tot asschen te maken, die den Koninck, sijn meester, slechts tot last en onnut was. Hy eyschte 25. ten hondert van de waerdye van alle de Koopmanschappen en goederen, die uyt de stadt, of uyt de Provintie gevoert wierden. Hy seyde, dat de Fransen meer gelt binnen Utrecht gebracht hadden, dan hy daer had uyt getrocken: en dewijl hy geloofde dat de backers, brouwers, wijn-koopers, en eenige andere lieden die winckel hielden, yets op hare waren hadden gewonnen, soo heeft hy haer op 10000. kroonen geschat, die hy haer persoon heeft doen betalen, behalven de schattingh van 50000. kroonen, die de Staten boven de gewoonte belooft hebben op te brengen voor de vier eerste maenden van het lopende jaer. Ja de Fransen, op dat 'er niets aen sou ontbreken, dwongen de eygenaers der renten, en de houders van d'obligatien, den twee hondertsten penninck daer af te betalen, op verbeurte om van haer recht verstoken te wesen.
| |
| |
Zoon. De strenge of liever wreede en tyrannige heerschappye des Hertoghs van Alba, die niet meer dan den thienden penning eyschte, kan hier by niet geleken worden, soo dat dese den haet, die men de Spanjaerden toe-droegh, met de geheugenis van hare onderdrucking nu al uyt-gewischt hebben.
Vader. Ja, sommige Fransen self, die noch eenigh gevoel van goetheyt en eerlijckheydt hadden behouden, schroomden niet te seggen, dat dese Intendant bequaem en machtigh was, om den Hertogh van Alba in 't getal der Heyligen te stellen, indien de Fransen niet aengevangen hadden sijne tyrannye t'overtreffen, die den Koninck van Spanjen een groot deel der Nederlanden heeft doen verliesen.
Dese grouwelijcke afpersingen hebben eenige der gener die van wegen de Staten na den Haegh gedeputeert waren, en op d' eerste sommatie van den Intendant weder t'huys keerden, naderhandt gedwongen liever alles te verlaten, dan langer onder de tyrannye en baldadigheyt der Fransen te blijven, die haer niet handelden als lieden, die sich gewilligh hadden over-gegeven, of als overwonne vyanden, maer als slaven en galey-boeven, en op soodanigen wijse, die eenighsins verschoont dat in 't eynde van de vijftienden en 't begin van de laetste eeuw in Nieuw Spanjen geschiet is.
Tot twee verscheyde reysen is 't gebeurt dat een hoop van vijf-en-dertigh of veertigh persoonen, soo mannen als vrouwen, een mijl of twee buyten de stadt waren t'saem gekomen, met voornemen, van 't woeden deser wreede menschen te ontvluchten, en dat de Fransen haer achterhalende, de vrouwen seer slordig handelden, en de mannen uyt-trocken, die sy in dese staet dwongen weder na de stadt te keeren, met nauwelijcks een onder-broeck te laten voor die'er een aen hadden.
Binnen Utrecht hebben sy een lantman doen ophangen, om dat hy onnooselijck aen een soldaet, die wegh | |
| |
liep, den wegh had gewesen, sonder dat de landtman medeplichtigh aen de misdaedt van d'overlooper was.
Sy hebben vele vrouwen en dochters in tegenwoordigheyt van hare mannen en ouders geschonden.
Eenige menschen hebben sy aen de hoornen der beesten gebonden, die met haer in een schuyt wierden gevonden, met welcke sy eenigen huysraet en goederen wilden bergen: en sy boorden de schuyt met vracht in de gront.
Veel Menschen moeder-naeckt, gedwongen van die guyten,
Doen 's Winters paerde werck, sy trecken voor de schuyten,
En krygen slagen veel op haer verkleumde lijf,
Om driftigh voort te zijn tot haer vervloeckt bedrijf.
Een ander bende Fransen, in een schuyt drie of vier persoonen vindende, maeckte sich daer meester af, en de selve, met den roof die sy gehaelt hadden, gevult hebbende, bonden dese menschen geheel naeckt uyt getrocken aen de lijn, en selfs op de paerden stijgende, die geschickt waren om de schuyt voort te trecken, dwongen haer met sware slagen van stocken en swaerden, waer mede sy haer den rug open sloegen, snelder voort te gaen dan de paerden souden hebben konnen doen; en dit met | |
| |
soo grooten on-menschelijckheyt en wreetheyt dat eenige sich te barsten trocken, en d'andere storven, doen sy tot Utrecht quamen.
Zoon. Roepen dusdanige grouwelen niet tot Godt in den Hemel, die de selve nimmer ongestraft laten kan.
Vader. Hare boosheden en godtloosheden zijn onbegrijpelijck: en op dat men niet sou geloven, dat sy de lieden van Utrecht, uyt oorsaek van de Gereformeerde Religie, of uyt haet tot de selve soodanigh handelen, soo is het seker dat meest alle yverige Rooms Catholijcken, van gene taxatien en belastingen uyt-gesondert wierden, ja sommige van de selvige oock door ongerechtige deck-mantels tot seer aenmerckelijke sommen van penningen verwesen zijn; en men sou oock onrecht hebben te denken, dat lieden die genen Godt kennen, en selfs genen godtsdienst hebben, eenigh onderscheyt daer in souden maken.
Het gebeurde daer, in 't begin van de Vasten, dat de Hertogh van Luxenburgh en de Graef van Sault tot een Juffer van staet by malkander waren, wanneer de laetste verhaelde, hoe hy den vorigen dag in't Sermoen van een Priester geweest had, die hart tegen 't ongeregelt leven der Fransen had uytgevaren, als tegen hare hoereryen, tuysschen, Godts-lasteringen, en andere sonden die onder haer seer gemeen zijn, en seyde, dat hy sig tegen een pylaer recht over de predick-stoel geplaest had, en de gebeerden van de predicker opentlijk nabootsende, getracht hem verbaest te maken, en so te doen swijgen, of hem by de toe-hoorders belacchelijk te doen worden, doch dat die sijn sermoen met de selve kracht en stantvastigheyt uyt-gevoert had. De Hertogh van Luxenburgh den Graef van Sault over sijn gedult bestraft hebbende, seyde dat hy den volgende dag in 't Sermoen soude gaen, en den predicker, so hy weder uyt dien text predikte, doen swijgen, al sou hy hem selfs van de predick-stoel doen komen. Doch men kan dat niet vremt vinden, in lieden, die alle oogenblicken Godt by 't hooft en by de voeten vatten, en | |
| |
die hem om een beuselingh, so de dobbelsteen, of de kaert, haer niet gunstigh is, verloochenen; ja selfs in koelen bloede, om hare redenen wat geestiger, aengenamer, en krachtiger te maken, haer selven vervloecken.
Zoon. Sou men ergens wel onchristelijcker volck, als dit van den Alderchristelijksten Konink konnen vinden?
Vader. Hare ongebondentheyt wil gants gene wetten kennen: want de Koninck had by Verdragh belooft, dat hy de betalingh der Interesten, der renten, en van alle de belasting van de Provintie sou doen stant houden: maer d'Intendant, in plaets van sulcks te voldoen, heeft 181. duysent, 929. gulden uyt de gemeene schatkist weg-genomen, en dit niet uyt kracht van 't bevel des Christelijcksten Koninck, maer van den Heer van Louvois, die belaste de somme aen den brenger van sijn geschrift te betalen, 't welck op den 9. dag van July getekent was, dat is 5. dagen na 't Verdragh, en daer niet anders in staet, dan dat des Konincks intentie was dat de Staten van Utrecht de 181. duysent 929. guldens souden in handen stellen van de Commis extraordinair van d'oorlogh brenger van 't geschrift; waer voor sijne Majesteyt niets van haer sou eysschen voor d'eerste dagh van October. Dit geschrift was niet van de Koninck geteeckent, noch door sijne bevel onderteekent, maer een enckel bevel van den Heer de Louvois, een ondersaet, dien men kon verwerpen, als strijdigh tegen sijn Konincklijck woort, en tegen 't Verdragh, en de voorwaerden aen de Staten van Utrecht toegestaen.
Zoon. Lijdt dese Koninck dat sijn woort en beloften soodanigh verbroken worden.
Vader. Hy siet dat door de vingers, als sijne kassen slechts daer uyt haer voordeel konnen trecken: want de Fransen maken gants geen werck van meyneedigheyt. Sy waren met een der eerste Edelingen van dit Landtschap verdragen, op vijf hondert Kroonen voor sijne taxatie, waer voor hy sijne huysingen, met het aenkle- | |
| |
ven van dien, de Plantagien, Bosschen, Huysraet en goederen van alle taxatien en belastingen vry gekocht had; en d'Ontfanger der schattingen beloofde, dat hy hem vry sou houden van alle verbeurtmakingh en eysch op sijn persoon, en op sijne goederen, sonder eenige actie daer op te behouden of voor te wenden: gevende wijders volle macht en verlof van onverhindert over alle sijne goederen te disponeren, 't zy door giften, verkooping, Testament, Legaten, of andersints, in dier voegen als hy dienstigh sou vinden, sonder het minste beletsel te geven, of te lijden dat het gegeven wiert.
Dit zijn de eygen woorden van de Quitantie des Commissaris die 't geldt heeft ontfangen. De selfde Edelman had daer benevens een bysondere Sauvegarde verkregen voor een Heeren Huys dat hy in 't Landt had staen. Maer de Fransen, niet tegenstaende alle dese voorhoeden, hebben daer den brandt in gesteken, die dat in dier voegen verteert heeft, dat 'er de mueren selfs niet van zijn overgebleven. En dus hebben sy niet gedaen ten opsicht van een eenigh persoon, of van een eenigh huys; maer vele moeten tot haer groot herten-leet bekennen, dat de Fransen geen slaven van hare woorden zijn, en dat haer parkement en wasch tot swacke versekeringen daer van verstrecken.
Zoon. Het was beter in de wildernissen onder de wreetste beesten te woonen, als onder menschen, op welcker woort en beloften men niet mach vertrouwen.
Vader. In't begin van de vijfde Eeuw wiert Euroop overlopen door een overstortingh van vele woeste volckeren, onder welcke, volgens 't verhael der Historien gevonden wierden, die van bloet-schandige vermengingh der Bosch-goden met de Toveressen voortgekomen waren, die door een Gotsche Koningh in de wildernissen van Schytien waren gebannen. De Hunnen, dus wierden sy genoemt, verwoesten voor het Roomsche Rijck, en den Oorlogh tegen de Gothen voerende, verdelgden | |
| |
de selve soodanigh, dat sy naeuwlijcks daer blijcken en overblijfselen lieten van de verdervingen, die andere Noortsche Volckeren daer voor haer gemaeckt hadden.
Niet te min Attila, haer Hooft, die sich de geessel Godts, en de schrick des werelts deedt noemen, verdelgde niets dan 't gene hem tegen stondt, en wilde niet verwoesten, het gene hy bewaren kon. Maer de Fransen, vele uyt hoereryen en bloet-schanden gebooren, door onse sonden in dit Landt gelockt, hebben hem willen overtreffen, gelijck noch de onbesuysde daden van Tamerlaen, en selfs d'onmenschelijcke grouwelen der Kanibalen en der Cyklopen. Al was 'er niets dan het leven dat sy tot Woerden gehouden hebben, het sou tot genoeghsaem bewijs dienen van al het gene, dat men van d'overdaedt en moetwil, door d'onbesuysten Volcken bedreven, kan seggen.
Die aldaer het gebied had, heeft de selvige niet slechts door de vingeren gesien, maer oock met sijn eygen voorbeelt bevestight. Hy heeft gewilt dat men de Dochters van hare Moeders afgeruckt tot hem sou brengen; andere heeft men met d'uytterste gewelden gedreygt, en gedwongen met hare dochters te komen, om de selve niet alleeniglijck aen de beestelijckheyt van den Gouverneur, en van sijne Officieren, maer oock aen de overlasten der soldaten en trots-boeven over te geven. Men sal daer over hondert jaren blijcken van de huys-vestingh der Fransen sien, in de verwoestingen der huysen, die van 't vyer zijn verteert, of door de baldadigheyt der Fransen verdelght, en in 't verstroyen van hare Inwoonders, van welcke het thiende deel niet is over-gebleven.
Zoon. Het schijnt dat sy die plaetsen eensaem en verlaten hebben willen maken.
Vader. Voormaels was het daer een ongewoone saek twee dooden in een Maendt te sien begraven: maer geduerende de twee laetste Maende des Jaers 1672. zijn 'er twee hondert en negen menschen gestorven; | |
| |
en in 't begin van't Jaer 73. in den tijdt van vijf weken, hondert en acht-en-tseventigh, behalven de Fransen, welcker getal ten minsten soo groot is geweest, als dat van de Inwoonders. Dese sterfte ontstont alleenigh uyt de stank, waer mede de Fransen de geheele stadt besmetteden, met de verlaten en ledige huysen door hare vuyligheyt te vervullen. Die daer stierven, hadden geen andere erfgenamen dan de Fransen, die alles wech namen wat sy in de huysen vonden. Sy hadden selfs het Stadhuys geplondert, en alle de boecken en registers verbrant; en de Hertogh van Luxenburgh heeft daer een koffer doen opbreken, waer in het geldt der armen was, en oock de beker, die men gebruyckte om des Heeren Avontmael te houden, 't welck hy t'saem na Utrecht gevoert heeft, nevens d'andere vercierselen die men geberght had, terwijl de Kerck afbrande. Ja hy heeft sijne gierigheyt in Nederlandt onversadelijck getoont, soo dat van hem, alles wechvoerende, geseyt wiert, dat hy sich niet sou schamen de straetsteenen mede te nemen, als hy sijn voordeel daer by kon rekenen: want of schoon de Nederlanders alle hare contributien en brantschattingen betaelden, soo deed hy nochtans veelsins haer beroven en uytplonderen
Zoon. Ick hoop dat de nakomelingen dese ellenden noyt sullen willen vergeten, om dies te yveriger te zijn in hare vryheyt tegen alle geweldenaren dapper te verdedigen.
Vader. Het vyer en het stael hebben in vele plaetsen daer van blijcken gelaten, welcke de volgende eeuwen niet sullen uyt-wissen, en de gene, die uyt de verwoestingen van Abkoude en Ameyde ontkomen zijn, en welcker ongeluck groot genoegh is, om dat sy 't verlies van hare goederen van hare huysen, en van hare wijven en kinderen overleven, sullen de geheugenis van d'ellenden, die sy daer geleden hebben, aen hare nakomelingen genoeghsaem inprenten. Men trock de mannen en wijven daer uyt hare huysen, om sommige van die aen de staert der | |
| |
paerden, en andere by 't hayr aen de voeten der Ruyters te binden, die de selve in hare guarnisoenen sleepten, soo 't gewelt onder weegh haer niet deed sterven. De kinderen wierden uyt de armen van hare Vader en Moeder geruckt, om de keel af-gesneden, of te pletteren geworpen te worden.
Het woedent Lely volck doen door haer boose greepen,
De menschen achter 't paert ellendigh henen sleepen,
Geslingert heen en weer, geslagen van het paert,
Wie schrickt niet als men hoort van sulck een wreeden aert.
Zoon. De Fransen konnen dan seer wel vergeleken worden by't gedrocht, dat van de Dichters Chimera genoemt wort; 't welck een Leeuwshooft heeft, en verslindent vyer uyt sijn keel spuyght, met een lichaem van een Bock of Geyt, en d'achterste deelen en staert van een Draeck: om dat sy, die sich in desen oorlogh bekent gemaeckt hebben, en bysonder in twee of drie voorvallen, den hooghsten trap der quade hoedanigheden van dese drie beesten besitten, die soo veele sinne-beelden van verwoetheyt, van onkuysheyt, en van een vergiftige en vernielende boosheyt van dese gedrochten zijn.
| |
| |
Vader. Ja, ick sal in dit verhael u noch meerder blijken daer van toonen, op dat ghy den schrick van hare beestelijckheyt geduerig voor oogen hebbende, gedencken sou aen dat ghy eertijts geweest hebt, en dat ghy noch zijt, om u krachtig tegen soodanigen tyrannye te stellen, als het uytterste van alle qualen, die uw waerde Vaderlandt souden konnen over-komen.
De gewoonte der krijghs-knechten is, alles in een dagh te verquisten, waer af sy tien dagen souden konnen leven. Maer de gewoonte der Fransen is in de veroverde Landtschappen te leven, niet als in een Landt, dat onder de gehoorsaemheydt des Konincks van Vranckrijck staet, en waer van d'Inwoonders, na haer voorgeven, soo wel als sy, sijne ondersaten geworden zijn; maer als in een Landt der Vyanden, dat sy willen plonderen, uyt-rooven, woest en eensaem maken, als of sy sochten dat tot een wildernis te doen worden, met voornemen van het selve terstont te verlaten.
Sy hebben alle de boomen ontrent Utrecht af-gehouwen; invoegen dat 'er, behalven die van de Malie-baen, en eenige vrucht-dragende boomen, op drie mijlen in 't ront gene meer gesien worden. De geheele groote wegh van Aernhem tot aen Utrecht, is niet anders dan een wildernis, daer men niet anders siet dan droevige blijcken van het woeden der Fransen. Hoe vele af-gebrande en neder-geworpen huysen vindtmen daer? hoe vele landen liggen daer braeck? en hoe vele landtlieden zijn'er tot d'uytterste ellenden gebracht; d'Inwoonders der Steden waren niet minder rampsaligh. Haer huysen vol van Officieren en soldaten, die seker slagh van kanalje in haer gevolgh hadden, voort inswelgende dat de meesters niet hadden konnen verslinden. Sy durfden hare deuren met de sleutel niet sluyten. Men verboot haer by nacht uyt te gaen; en sy quamen niet by hare magen of vrienden, of wierden daer door verdacht; ja sy dorsten op straet naeuwelijcks by malkander blijven staen, om geen | |
| |
na-dencken aen lieden te geven, die wel wisten dat men haer niet kon lief hebben. Wanneer men haer het beste bier aenboodt, hebben sy dat uyt-gestort, en braecken de kannen aen stucken. Sy wierpen het witte broodt voor de honden, en traden het vleesch met de voet; waer in nochtans de beste spijse der borgers staet. Sy sloegen hare waerden en waerdinnen, en deden de huysgenooten alle overlast aen.
Eenige persoonen van eerlijcke staet, mannen en vrouwen, hielden op nieuwe Jaers dagh tot Utrecht in seker huys hare maeltijdt, drie soldaten daer in gelegert, versochten in de kamer te treden, om daer eenigh reystuygh te krijgen, 't welck sy seyden daer gelaten te hebben. Sy waren so ras daer niet binnen gekomen, of kleeden sich alle drie moeder naeckt uyt, en na dat sy sich in veele oneerlijcke en vuyle bochten gekeert en gekromt hadden, trocken sy in tegenwoordigheyt van 't geselschap, yder een wit hempt aen; Daer na nam een van de drie, sijn gevoegh, of liever sijn ongevoegh, in 't midden van de kamer gedaen hebbende, een lepel van de tafel af, roerde sijn eygen dreck daer mede om, en nam'er tweemael een lepel vol af, die hy over de spijse verspreyde, en oock over de persoonen die hare maeltijdt daer hielden: ondertusschen sijne baldadigheyt met vele goddeloose, lasterlijcke, en aenstotelijcke redenen versellende. Maer dusdanige misdaden bleven aldaer ongestraft, om dat sy, die de selve souden doen straffen, de schuldighste van alle waren.
Zoon. De Goddelijcke wraeck over d'uytstekende grouwelen komt somtijts wel traegh, maer dan noch dies te swaerder: want het is onmogelijck dat soo schrickelijcke bedrijven ongewroken souden blijven.
Vader. Nu sal ick trachten u, niet een volkomen schildery, maer alleenigh een schets te vertoonen van een droevigen dagh, waer af de schrickelijcke beelden niet door het penceel, noch door de pen uyt-ge- | |
| |
druckt konnen worden, selfs alle woorden overtreffen.
De Hertogh van Luxenburgh had voor-genomen, met behulp van't ys ter zijden de Posten, die hy met geschut niet kon overweldigen, heen te trecken, en tot in 't hert van Hollandt door te dringen, en daer den Haegh te verbranden en te verwoesten. Hier toe van alle kanten een redelijck Leger versamelt hebbende, en tot den tocht vaerdigh staende, om sijne krijghslieden tot het uytvoeren van so hoogen bestaen aen te manen, deed hy haer dit krijghs- vertoogh; wel kort, maer krachtigh, waerdigh voor hem, gelijck oock voor de gene tot welcke hy sprack. Gaet heen, mijne kinderen, seyde hy, rooft, moort, schent, en soo men yets grouwelijcker en geweldiger bedrijven kan, zijt daer niet traegh in, op dat ick sie dat ick niet bedrogen ben in mijne verkiesing van het puyck uyt 's Konincks benden, en op dat ghy u die eer waerdigh soud maken, die sijne Majesteyt u aendoet, met u in een oorlogh te gebruycken, die hy alleen voert om sijne glorie en macht tot aen 't eynde des werelts uyt breyden.
Noyt wiert eenige aenspraeck met meerder opmercking gehoort, en met grooter blijtschap ontfangen. Noyt wiert eenigh Veldt-overste beter gehoorsaemt noch sijne bevelen vaerdiger uytgevoert. Men sach haer sich van gereetschap versien, bequaem om brandt te maken, waer mede sommige hare hoeden, en andere hare sacken vulden, en sy vertrocken hier op soo blijdelijck, als of sy ter bruyloft gingen. Sy beloofden sich selven de rijckdommen der Inwoonders van den Haegh, en verhoopten met den roof der weeldighste Steden van ons Landtschap weder te keeren. Doch siende dat den dooy hare beste hoop neder wierp, en sich tegens d'uytvoering van hare boose voornemens stelde, so spogen sy verfoeyelijcke lasteringen uyt tegen Godt. Sy keerden de eynden van hare Musketten, en de punten van hare Degens tegen den Hemel met schrickelijcke verloocheningen. Sy dreygden de lucht, dat sy sich aen hem souden wreken | |
| |
over de verhindering, die sy in d'uytvoering van haren schadelijcken aenslag vonden; en sy verdubbelden hare wreetheyt tegen d'inwoonders der dorpen die sy in haren weg bejegenden.
Het weer ontlaet sich wat, dit loopt de Franse tegen,
Dies grijpen sy het Roer, de Pieck, en oock den Degen,
En schieten na de lucht tot wraeck van Godes werck,
Die haer hier door belet haer Zeyn en ooge-merck.
Zoon. Dit zijn recht onmenschelijcke grouwelen: en mach men dese monsters nevens de Reusen niet stellen, daer de Fabelen gewagh van maken, dat sy de Goden wilden bestrijden, en den Hemel bestormen?
Vader. Ja sy hebben sich te recht reusen in verwaentheyt en ongehoorde grouwelen betoont. Want dit Heyr optreckende, in alles 4000. Ruyters, en 11000. mannen te voet uytmakende, nam met een gedeelte den weg na de zijde van Oudewater: den Hertog trock met de sijne over Woerden na Seghvelt, en over 't ys na de Mye, daer hy sich aen de Slim-Weteringh gestuyt vond dewijl dese weteringh door het af-lopend water open gevloeyt was. Dierhalven sonden de Fransen een deel van hare soldaten weer te rugh na Seghvelt, waer sy de plancken | |
| |
van de huysen braecken, om daer mede bruggen te maken, met welcke sy over de weteringh geraeckten. Maer dewijl het Ys dese menichte menschen niet kon verdragen, soo moest het grootste gedeelte weder na Woerden keeren; in voegen dat'er ten hooghsten niet meer dan 3500. mannen over geraeckten, die de volgende grouwel-stucken uyt-gevoert hebben.
Zoon. Ick wensch alle dese ellenden naeuwkeurigh te weten; als oock hoe dese tocht vorder sich toe-gedragen mach hebben, dewijl allesins meest van dese grouwelijcke bedrijven gesproken wordt.
Vader. In de Mye, ontrent de Vogel-koy, wierden sy door't geschut van een Uytlegger met schroot geladen, soodanigh ontfangen, dat sy te rugh moesten wijcken. En tot Nieuwkoop wierden sy door vier Compagnien huys-lieden, met noch andere van Aerlander-veen, dapper af-gewesen, waer sy noch eenige gevangen achter lieten. Dus trocken sy langhs de Myekade na Bodegraven en Swammerdam, en roofden onderweegh alles, dat sy krijgen konden, en staken vijf of ses huysen in den brandt, om schrick te maecken. Doch sy vonden weynigh, soo van menschen, als van goederen, dewijl dese lieden van Krijghs-volck ontbloot, op 't gerucht van de komst der Fransen alreets weg-gevlucht waren. Doch de gene, die sy achterhaelden, wierden naeckt uyt-getrocken, en bont en blaeuw geslagen. Sy betoonden daer oock hare roof-sucht aen een lijck, 't welck alreede gekist om begraven te worden, geplondert, en van sijne lijnwaet berooft wiert.
Zoon. Hoe kan den aert van menschen so vuyl wesen?
Vader. De Fransen nu voorts na de Mye op Swammerdam aenkomende, wierden terstont meester aen de lage zijde, en na kleyne wederstant mede van de hooge zijde, wanneer sy voort eenige huysen in brandt staken, en na kleyne tegenstant tot het Dorp in liepen, om dat uyt te plunderen, en volgens de wreede ordre des Her- | |
| |
toghs van Luxenburgh, de Inwoonders wreedelijck te handelen. Vijf siecken in seker huys, geen middel om te vluchten hebbende, zijn alle met dat selfde verbrandt. Een out man, die sieckelijck was, wiert naeckt uyt-gekleet, en bont en blaeuw geslagen; en dus eyndelijck uyt de handen der Fransen geraeckt, vloodt met een oudt kussen op sijn hooft, en een deken om 't lijf, bloot voets door de sneeuw. Een ander man doodelijck gewondt, wierdt in sijn buermans huys verbrandt, of verplettert, dewijl hy onder t'saem gevallen steenen doodt gevonden is. Vele wierden dood geschooten en vermoort, waer onder een kreupele vrouw die seer ellendighlijck stierf. Hare Suster door de Fransen verkracht, wiert soodanigh in haer lichaem misbruyckt, dat sy jammerlijck aen haer eynde quam. Een andere vrouw, over de acht-en-sestigh jaren oudt, met haer dochter, een bejaerde Vrijster, meende noch eenigh goet mede te nemen; maer sy beyde wierden nevens andere Vrouwen, in de Kerck gedreven, daer men die van hare gelt en beste kleederen beroofde. d'Oude vrouw geraeckte, met haer dochter noch uyt de Kerck, wierden van andere Fransen gevangen, in des Schouts huys gebracht, bont en blaeuw geslagen, en tot op haer onder-rock uyt-gekleet. In dese staet geraeckte d'oude vrouw, bloots-hoofts en barrevoets, over 't Ys, en door de sneeuw, tot binnen de stadt Goude daer sy eenige van hare buer-lieden vondt, die haer niet kenden dan aen de spraeck, vermits sy soo jammerlijck geslagen was. Haer dochter geraeckte oock uyt handen van dese geweldenaers: maer sy, een ander partye der vyanden op de wegh siende, vloot in een Tuyn-huys, daer sy een doodt mensch vondt, dien sy onwetent by den arm vatte. Doch dewijl sy de vlam aen alle zijden sagh opgaen, soo sette sy 't op loopen na de hooge Burght, waer sy haer Moeder meenden te vinden, en de selve missende, gingh oock blootshoofts en barrevoets door de sneeuw, en over het Ys na de Goutse sluys, en Alphen, daer sy eenige kle- | |
| |
deren, koussen, en schoenen bequam, en wel in acht dagen niet wist waer haer Moeder gebleven was. Die dus uyt de handen der Fransen geraekten, waren noch geluckig; want d'andere met haer in de Kerck gedreven, onder welcke eenige jonge vrysters waren, wierden als een geroofde buyt, gevangen na Woerden gevoert, en daer tot voldoening der geyle lusten van de Fransen gebruyckt.
Dus sagh men Boodegraev' in eene lichte vlamme,
En op die selve wijs het rijcke Swammerdamme,
Men hoort het moort-geschrey, d'ellende gaet nu aen
Van Vrouwen schendery, van steecken, kerven, slaen.
Zoon. Dese ellenden zijn sonder weer-ga, maer hoe gingh het al vorder?
Vader. Tot Bodegraven is het niet beter, maer noch veel erger toe-gegaen: want daer was geen middel tot vluchten, dewijl de brugh met haspels en vaten toe-gebolwerckt was, en over het swacke ys niet gegaen worden kon, en alle de Inwoonders moesten met een schouw over den Rhijn varen, 't welck weynig kon helpen. Hier geraeckten voort eenige huysen in brandt. Een blinde vrouw met vier kinderen verbrande in haer huys. Seker | |
| |
man besig met sijn goet wech te vluchten, wiert daer af berooft, en hy selfs doodt geschooten, gelijck noch veel meer andere, die in hare huysen wierden verbrant. Verscheyde vrouwen en jonge dochters heeft men doodt gevonden, en andere met den roof na Woerden gevoert, daer sy, gelijck men kan dencken, erbarmelijck gehandelt wierden.
Zoon. Ick heb gehoort dat die schoone Dorpen geheel afgebrant zijn.
Vader. Ja sy staken tot Bodegraven en Swammerdam op so vele plaetsen te gelijck den brant in de huysen, dat sy selfs nauwelijcks weg konden komen. Behalven eenige weynige zijn alle de huysen daer af-gebrandt, en in hare asch-hoopen begraven, van welcke men kort te vooren meer dan 600. had konnen tellen, die vele voor de voornaemste in de Steden niet weken. De Kercken en de gemene gebouwen waren van dese verwoestingh niet vry; en och! of de godtloosheyt der Fransen niet anders dan hout en steen tot haer doelwit genomen had. De stomme beesten hadden ook deel aen dese ellenden, vermits sy 10, 12, 14, ja meerder op een stal staende, in groote menichte met ysselijk gebalck zijn verbrant: en daer-en-boven is'er by na niet een huys geweest, in welcks puynhopen men niet vele lichamen van menschen gevonden heeft, die van 't vyer tot aen 't gebeente verteert, of half verbrant waren, en soodanigh mismaeckt, dat men haer gants niet kon bekennen. En vele lichamen, na dat sy daer verbrant waren, hebben geen ander graf gehad, dan in de schrickelijcke puyn-hopen der gebouwen, en in d'asch: want de Fransen hebben vele persoonen, soo mannen als vrouwen, in de huysen gedreven en gesloten, daer sy de selfde in 't vyer, dat sy aenstaken, deden vergaen.
Zoon. Verhaelt my doch eenige bysondere voorbeelden van dese grouwelijcke wreetheyt der Fransen.
Vader. Een vrouw onder anderen seer oudt en blindt zijnde, en van hare 4. kinderen verselt, wiert gedoodt, en | |
| |
met haer verbrant. Een andere vrou, die'er oock soo veel had, sagh haer oock ter selver tijdt ombrengen, wanneer sy mede den geest onder de handen deser beulen gaf. Een Fransch Officier was verwoed genoegh, om een kindt, wiens onnoosel gelach het hert van een Tyger sou hebben konnen bewegen, in de selfde vlam, die sijn moeder verteert had, te werpen, sonder dat sijn hert daer over bewogen kon worden. Men heeft haer vele kinderen in de wiegh sien dooden; en sy hebben een seer groot getal van Landtlieden meer dan eene doodt doen sterven.
Een goddeloose boef tot Tyranny genegen,
Heeft een onnoosel kindt in't brandent huys gekregen;
Het kindt dat lacht hem toe, en janckten na de mam,
Hy vat'et by een been, en werpt'et in de vlam.
Om haer te dwingen het geldt dat sy niet hadden te voorschijn te brengen, hebben sy sommige by de oxels in de schoorsteen gehangen, op dat het vyer haer van onder sou branden, terwijl de roock haer van boven verstickte. Andere wierden op plancken uyt-gestreckt, en met de armen aen de stijlen vast gebonden, en dus met de platten der voeten tegen 't vyer geset, om haer eer sy stierven een pijnelijcke doodt te doen gevoelen.
| |
| |
In een huys by de Kerck van Bodegraven wierden seven doode lichamen gevonden. Vele zijn daer, na den yver van 't aenvallen, waer in de Franse geen tegenstant vonden, met koelen bloede gedoodt geworden: en men heeft haer uyt vermaeck op de persoonen sien schieten die sy uyt-gesonden hadden om de koeyen te melcken. Eenige vrouwen, zijnde by een buer-wijf die in arbeyt sat, poogende sich selven te bergen, om dat de Fransen het huys hadden in brandt gesteken, wierden met degens weder daer in gedreven; en men besloot haer in 't huys, doende de selve daer wreedelijck sterven. Vele wierden onder de puyn-hoopen verplet gevonden, daer de Fransen de huysen hadden aengesteken. Sommighe waren onder de assche begraven; en men heeft vele lichamen gesien; waer van een deel door de honden geknaeght, en door de roof-vogels verslonden waren. De Fransen hebben selfs hare schendige handen geleght, aen doode lichamen, die reets ten grave geschickt waren: Onder andere waren 'er twee, die in staet zijnde van de laetste plicht t' ontfangen, van 't laken dat haer deckte, en 't linnen daer men haer in sou begraven, berooft wierden. d' Een wierpen sy met de kist in het vyer, en d' ander wiert uyt de kist getrocken, en in 't water geworpen.
Soo ras als de Fransen tot Bodegraven gekomen waren, traden eenige Officiers, half doodt van kouw zijnde, in een herbergh. De Waerdin quam aen de deur, noodighde haer by 't vyer te komen, en boodt haer wijn aen. Sy namen dese aenbiedingh heusschelijck aen, handelde wel met de Waerdt en de Waerdin, en droncken geen wijn sonder dien te betalen; ja sy persten de Waerdin gelt van haer te nemen. In den volgenden dagh deden sy desgelijcks: maer soo haest hen bevel van te vertrecken gegeven was, sloegen sy de vrouw, dwongen haer al het gelt af dat sy van hen had ontfangen, met het gene sy noch meer hebben mocht, plonderden het huys, | |
| |
sloegen de man sijne armen aen stucken, quetsten hem in 't been, en vervolgden hem tot aen de kant van de gracht, daer hy gekropen was, en dooden hem daer in tegenwoordigheyt van de vrouw.
Zoon. Dit is een schoon onthael der gener die haer gewilligh dienen.
Vader. Het gewelt, dat sy de vrouwen en dochters aengedaen hebben, is noch wreder geweest dan het vyer, dewijl men met waerheyt kan seggen, dat hier niemant hare beestelijckheyt ontsnapt is; in plaets dat het vyer noch meer dan een eenigh huys heeft gespaert. Sy hebben haer opentlijck, op de volle straet, met soo groote oneerbaerheden misbruyckt, dat men meer afschrick sou hebben van de bysonderheden daer af te beschrijven, dan sy schaemte gehad hebben in dese ontucht te bedrijven. Daer hebben vrouwen en dochters geweest, die, na dat sy voor de baldadigheyt deser lieden bloot gestaen hadden, geheel naeckt uytgekleet, en hier en daer in het velt, dat met sneeuw bedeckt lagh, gedreven wierden, daer sy van kouw en ellende vergaen zijn.
Twee jonge dochters van tamelijcken goeden staet, onder de handen van dese schelmen gevallen, wierden seer onbehoorlijck van haer gehandelt, tot dat een Switsers Officier, met deernis bewogen, in dien staet met sijn mantel, en met eenige slechte kleedingh, die hy tot sich liet brengen, haer deckte: maer doen hy genootsaeckt was dese dochters te verlaten, om sich na de post te vervoegen, daer sijn ampt hem riep, beval hy die aen een ander Fransch Officier, die in plaets van haer te beschutten, selfs haer verkrachte, en daer na aen de soldaten en jongens overgaf. Dese guyten, hare beestelijcke geylheyt met haer versadight hebbende, sneden de selve de borsten af, en staken die de stampers van hare pistolen in 't lichaem; en na dat sy die soo ellendigh doen sterven hadden, deden sy haer op de gemeene wegh slepen en werpen, daer de lichamen langhs den dijck, die van Bo-
| |
| |
degraven nae Woerden streckt, bloot bleven leggen.
Andere zijn 'er geweest, die, na dat sy 't gewelt deser ontuchtigheden uytgestaen hadden, by 't hayr, of onder d'oxsels geheel naeckt aen boomen gebonden wierden, en op dese wijse gestorven zijn. Dese duyvels hebben andere de borsten afgesneden, en daer sout en peper in gedaen, om haer met grouwelijcke pijnen te doen sterven. Andere hebben sy de boesem geopent, die sy met buskruyt gevult hebbende, den brant daer in staken. Andere zijn in't Ys geworpen, en verdroncken, na dat sy van de Franse soldaten alle overlast, die men bedencken kon, geleden hadden. En dewijl sy de wil, noch het lichaem van een Wagenaers dochter, diens naem bekent is, niet konden verkrachten, soo sloegen sy haer wreedelijck, en staken haer levendigh in 't water onder 't Ys.
Zoon. O grouwelen der grouwelen! hoe is het mogelijck, dat sulcke ongehoorde wreetheden in de herten van eenige menschen konnen woonen?
Vader. Een moeder wiert gedwongen tegenwoordig te wesen, terwijl acht-en-twintigh soldaten hare dochter misbruykten, die daer na in't water verdroncken wiert. Twee eerwaerde personen, een man met sijn wijf, meer dan 80. jaren oudt zijnde, te bedt liggende, en malkander omhelst hebbende, terwijl sy de doodt verwachten, die sy niet ontgaen konden, moesten noch dese droefheyt gevoelen, van hare dochter voor hare oogen te sien verkrachten, terwijl de brant in't huys gesteken, ter kamer inbarste, om haer alle te doen vergaen. Een schuyten-voerder wiert by den arm aen de mast van sijn schuyt vast gespijkert, terwijl men sijn wijf in sijne tegenwoordigheyt schondt. Andere mannen wierden met stock-slagen, en met de Degens gedwongen, het gewelt, dat men hare wijven aen deed, sonder bang te sien aen te schouwen, en toe te stemmen; en men dreygde haer te dooden, soo sy haer gesicht slechts een weynigh daer van afkeerden, of de oogen toe-sloten, om geen aenschouwers te wesen van | |
| |
de gevoelighste overlast, die men een gehouwt man sou konnen aendoen.
Zoon. 't Is wonder, dat men van soo grooten verdriet en spijt op staende voet niet kan sterven; want de kracht deser ellenden is onbegrijpelijck.
Vader. Men sou noch vele andere voorbeelden, en bysondere stucken konnen by-brengen, soo men niet vreesde de zedigheyt der gener te quetsen, die d'oogen op dit verhael sullen wenden, 't welck soo aenstotelijck sou worden: als hare wercken goddeloos en af-schouwelijck geweest hebben. Dierhalven sal ick alleenelijk seggen, dat dusdanige gewelden en overlasten soo groot en soo schrickelijck waren, dat een dochter, die sich onder de beschutting van een Switsers Capiteyn had begeven, siende dat desen Officier tegen de Fransen, die hem tergden in 't gevecht komen sou, om dat hy haer aen de selve niet wilde overgeven, en dat hy haer niet kon beschermen, sich uyt hare handen reddende liever in 't vyer wilde loopen, dat een bueren huys verslont, en daer in vergaen, dan sich in de genade deser menschen begeven, die niets van de mensch hadden, dan slechts de gestalte, en die aen hare buer-vrijsters getoont hadden wat sy van haer te verwachte had. Vele andere hebben een eerlijcke doot, hoewel seer geweldigh en pijnelijck, boven dese schande verkooren, en liever willen sterven, dan 't gene overleveren, dat aen een eerlijcke dochter waerder selfs dan het leven behoorden te zijn.
Zoon. In vrome gemoederen sal daerom oock altijt een eerlijcke doodt aengenamer wesen dan een schandelijck leven.
Vader. De menschen in 't midden van de Winter naeckt uyt te kleeden, en haer door felle slagen met de platte degens in de sneeuw te drijven, haer aen de schuyten met roof geladen te binden, en met stock-slagen te dwingen die schuyten voort te trecken, zijn de beste onthalingen, die sy die genen, welcke sy noch in 't leven wilden laten, aengedaen hebben.
| |
| |
In een schuer tusschen Bodegraven en Nieuwerbrug, heeft men de lichamen van een Vader en een Moeder, en van drie kinderen gevonden, van welcke het oudtste niet meer dan seven jaren had; en 't jonghste, dat sy de keel hadden af-gesneden, was niet ouder dan achthien maenden. Sy waren alle seer wreedelijck gedoodt, en baeden noch in haer eygen bloet.
Hier toont de wreetheydt sich, aen veel van 's menschen leden:
Wraeck-gierigh af-gesneen, en smadelijck vertreden,
Dus wort het hooft geschent, de Fransen volgen 't spoor,
Van haer verstockten aerdt en geven geen gehoor.
De Fransen hebben sommigen de neus en ooren, en anderen de armen en beenen af-gesneden, eer sy haer deden sterven.
Mijn Heer de Prins van Oranjen self, twee dagen na dese verwoesting die plaetsen besichtigende, vont kinderen op de straet, die men de armen en beenen had af-gesneden; en hier en daer op de breede wegh lichamen soo qualijck gehandelt, dat men oordeelde de selvige voor de oogen der voor-by gangers ten toon te moeten laten liggen, om tot bewijs van de schrickelijcke en ongehoorde | |
| |
wreetheyt der Fransen te dienen, die niet beter uyt gedruckt kon worden, dan met d'onmenschelijckheden, die men selfs in de droevigste treurspelen schroomt op het tonneel te vertoonen, voor de oogen van al de werelt ten toon te stellen. Ick meen dat ick hier niet verplicht ben van de gene te spreken, die met musketten of degens gedoodt, of in het water geworpen zijn; dewijl men niet naeuw het getal daer van weet, en mijn oogmerck niet anders is, dan van de doodtslagen en moorden te spreken, die van eenige schrickelijcke en boven gewoone omstandigheden verselt zijn geweest.
Zoon. Waerlijck het aensien van dese deerlijck mishandelde lichamen heeft voor de oogen der aenschouwers grooten schrick en af-keerigheyt in de herten voor de wreetheyt der Fransen moeten verwecken, die by de nakomelingen noyt dient vergeten te werden.
Vader. Vele kinderen hebben sy uyt de armen van hare vaders en moeders geruckt, om die noyt weder te sien, en de selve in een Godtsdienst, so strijdigh tegen de hare, opgevoedt te worden. Hoe vele Weesen hebben sy wel gemaeckt? Hoe vele wijven bevinden sich sonder man, en hoe vele mannen sonder wijf? Hoe vele lieden zijn 'er gevangen wegh gevoert, in een harder en strenger slaverny, dan die van Babylonien? dewijl het meeste deel van alle de gene, die daer niet langer dan 10. of 12. dagen geweest hebben, na haer wederkeeren gestorven zijn; gelijck oock het meeste deel van de Inwoonders der twee Dorpen, die 't woeden deser woeste beesten ontkomen zijn, tot Leyden, ter Goude, en in andere nabuerige Steden haer leven ge-eyndight hebben.
Zoon. Maer moet men alle dese grouwelijke bedrijven aen de godtloosheyt der Franse Krijgslieden alleenigh niet toe-schrijven, en geensints aen de wil en de order des Konincks, of aen het insicht en voornemen van sijne hooge Staets-dienaren.
Vader. Indien men slechts de oogen wil slaen op de | |
| |
Declaratie des Koninks, die men in't eynde van de velttocht des jaers 1672. heeft sien afkondigen, waer door de Hollandtse Steden genodight wierden de Souvereyniteyt des Konincks t'erkennen, versekerende aen die sich gewilligh souden konnen overgeven, de behoudenis van hare Vryheyt, Gods-dienst en voorrechten; en dreygende de Steden, met hare Inwoonders, die sich tegen sijne macht souden stellen, en haer behout soecken in de wateren, die hare landen begonnen t'over-decken, met verdelging en onderganck, en met haer voor d'uytterste strengheyt der wapenen, en voor d'ongenade der Franse soldaten bloot te stellen. Men heeft d'uytwerkingen deser dreygingen, en de blijcken van de stiptelijckheyt der Fransen gesien, in haer woort te houden, als het dient om te verwoesten, en niet om te stichten, en op te bouwen; en onse nakomelingen sullen dat in de volgende eeuwen noch sien.
Maer de selve nakomelingen sullen niet konnen begrijpen, hoe de Staets-dienaers, die den Koninck haer meester tot dese uyttersten bewogen hebben, en die sijne Officieren en Soldaten dese verfoeyelijcke wreetheyt hebben ingeblasen noyt van d'oorsaeck sijner gramschap hebben durven spreken, noch hoe sy haren handel sullen konnen rechtvaerdigen, namelijck na de gebeden, die de Staten aen sijne Majesteyt hebben gedaen, om hen d'oorsaeck van sijn misnoegen te seggen; en na d'aenbiedingen, die sy hem gedaen hebben, van te vergoeden, 't gene men sou bevinden dat sy tot nadeel van de Tractaten en het Verbondt hadden gedaen.
Zoon. De Koninck geeft immers noyt reden van sijne bedrijven, en doet die alleen van sijne wil en welbehagen af-hangen.
Vader. Sulcks is hy wel gewoon ontrent sijne ondersaten, over welcke hy een volkomene heerschappye pleeght; doch dat komt hem niet toe ontrent sijne vrienden, Gebueren en Bontgenoten, die selfs Souvereynen, niet anders dan eerbiedigheyt aen hem schuldigh | |
| |
zijn, gelijck Souvereyne Republijken die aen gekroonde Hoofden gewoon zijn te geven. En of schoon het beleydt der Staets-dienaers, die de voornaemste bestieringh der saken by sijne Vrienden en Bondtgenoten hebben, hem mocht mishagen; daer uyt mach hy geen recht noch reden nemen, om de rust der Christenheyt te steuren, om geheel Euroop in een bloedigen oorlogh in te wickelen, en om het goet, bloedt, eer en leven van vele duysenden menschen, die hem noyt verongelijckt hebben, tot een roof aen sijne soldaten te geven; selfs daer sy voor de verbrekingh hem aengeboden hebben, alle de voldoeningh te geven, die hy van sijn wapenen kon verhoopen, als sy noch rechtveerdigh waren.
Zoon. Ick hoor dat de Koninck den yver tot de Roomse Religie heeft voor-gegeven, die hem den oorlog tegen dit Landt kon doen voeren; en dat men tot Romen gelooven deed, dat de herstellingh van de Roomsch Catholijcke Godtsdienst, het voornaemste ooghwit van des Konincks van Vranckrijcks wapenen was.
Vader. Niets is goddelooser, als den deckmantel van Religie en godtvruchtigheyt te gebruycken, om de wapenen, waer mede men yemandt aentasten wil rechtdeerdigen. Konnen de gene, by welcke geene menschelijckheyt gevonden wort, wel eenigen rechten Godsdienst hebben? Die gene Christenen zijn, en selfs erger dan Turcken en Tartaren, verdienen sy den naem van Catholijcken? Die de Kercken berooven, en die om soo te spreecken, hare handen aen Godt slaen, en hem met de voeten treden; zijn sy machtigh en bequaem om eenige opmerckingh voor Christi leden te hebben! Indien'er onder ons zijn, die sich eenige gunst van de Fransen, uyt oorsaeck van haren Godtsdienst belooven, soo hebben sy maer te gedencken, wat de selve Fransen in 't jaer 1635. tot Tienen deden; en aen te mercken wat sy geduerende desen oorlogh in dit Landt, in Vlaenderen, in Brabant, in Luyckerlandt, en op verscheyde plaetsen | |
| |
in Duytslandt, ontrent die van de Paepsche Religie bedreven hebben.
Zoon. Ick wenschte daer van wel eenige bysondere voorbeelden te weten.
Vader. Tot Bodegraven was een Priester, Hertoghvelt genaemt, van Amsterdam geboortigh, die daer het ampt van Pastoor bekleede, of schoon een Jesuit van sijn Orden, die om sijn Priesterschap te qualijker van de Fransen gehandelt wiert. Ick durf niet seggen hoe sy, in sijne tegenwoordigheyt geleeft hebben met een vrouw die sijn Nicht was, en over sijne huyshoudingh de toesicht had. Wat sijn eygen persoon aengaet, na dat hy sestigh kroonen tot rantsoen aen dese goede Catholijcken betaelt had, stelden sy hem in 't hembt; invoegen dat hy, sonder het meedoogen, dat een der Inwoonders aen hem bewees, met hem een deken op de schouders te werpen, van koude gestorven sou zijn, en niet in de Stadt Gouda hebben konnen komen, daer hy door de sneeuw en door het ys, dat half gesmolten was, binnen geraekte. En op dat men niet sou gelooven, dat dit een gevolgh van d'algemeene wanordeningh was, soo heeft men alleen te letten, op 't gene sy seecker man, de Koninck genaemt, een Priester tot Utrecht, daer hy vele jaren gewoont heeft, aengedaen hebben. Dese goede man, nevens d'andere stedelingen getaxeert, gingh aen den Heer Robert vertoonen, dat hy geen andere benefitie noch inkomst had, als 't gene hy van de vrywillige gift eeniger devoten, sijnen Godtsdienst toe-gedaen, trecken mocht, en dat hy niets meer daer af had genoten, sedert de Stadt met Monnicken en vremde Priesters vervult had geweest: invoegen dat het hem onmogelijck was, d'opgestelde somme te betalen, indien hy de kelck, en d'andere vercierselen van sijne autaer niet verkocht. Al den troost die hy kreegh, was dat Robert hem seyde, dat de Kerck wel sonder gout en silver kon wesen, maer dat de Koninck het noodigh had, om sijne krijgh-heyren te
| |
| |
doen bestaen. Ja sy vreesde niet, selfs van den autaer het gene te nemen, dat hare roof-sucht en gierigheyt mocht versadigen, indien de selve niet also onversadelijk geweest had, als hare onkuysheyt en beestigheyt was.
Zoon. Schone Rooms-Catholijcken, die sich ontrent hare Kercken en Priesters soodanigh aenstellen: maer hebben sy in andere Landen sich oock soo gedragen?
Vader. In Vlaenderen en Brabant hebben sy, in 't jaer 1667. selfs Monnicken, Nonnen en Bagijnen gants deerlijck mishandelt; het eerwaerdighste, dat in hare Gods-dienst is, besoetelt en geschonden, waer vele Kercken en Abdyen, soo van mannen als vrouwen, noch de blijcken van dragen, daer de autaren getuygen van hare godtloosheyt, kerck-schending en bloet-schande geweest hebben: doch de bysonderheden, die in dese plaetsen en elders schrickelijck zijn voorgevallen, wil ick tot een andere gelegentheyt sparen, en d'ellenden van ons Vaderlandt hier noch breeder vervolgen.
Zoon. Doet soo, ick wil vlijtigh toehooren.
Vader. Een Frans soldaet tot Nimwegen in 't gasthuys sieck zijnde, bekende aen den Geneesmeester Schyvelenbergh, dat hy tot Bodegraven een kraemvrouw de borst had af-gesneden, en daer peper in gedaen; dat het gekrijt van dese ellendige vrouw noch in sijne ooren klonck, en dat hy 't hoorde met vermenging van 't gehuyl der duyvelen, die hem tot de eeuwige pijnen riepen, welcke hem verwachten, en hy wel verdient had. Dese knaging van 't geweten, die hem tot wan-hoop bracht, veranderde in een raserny, daer hy mede stierf.
Zoon. Het is wonder dat dusdanige grouwelen hare bedrijvers niet levendigh ter hellen rucken, sonder hare natuerlijcke doodt te verwachten.
Vader. d'Onmenschelijcke Fransen, in seker huys tot Bodegraven de man en vrouw vermoort hebbende, smeten alles aen stucken, en gaven dat dan aen 't vyer ten roof; ja sy (ô grouwel!) tasteden twee kinderen aen, het | |
| |
eene een jongentje van vijf jaren, en 't ander een meysje van drie jaren oudt, die sy soo drijvent in de brant wierpen. Een Engels Capiteyn dit werck aenschouwende, deed terstont dese kinderen uyt 't vyer rucken, terwijl desen Engelsman, dit grouwel-stuck der Fransen verfoejende, tot haer seyde, dat het hun en hare Koninck niet wel kon gaen, uyt oorsaek van de schrickelijke wreetheyt en tyrannye, die daer gepleegt wiert. De Capiteyn, dese kinderen met sich nemende, voerde die na Deventer, waer hy sijn besettingh had, en bestelde het Meysje daer in't Wees-huys, en behielt het Jongentje voor hem, dat seer jammerlijk schreyde, als hy't voorhielt hoe sijne Ouders vermoort, en hy met sijn Suster uyt het vyer gereddet waren; en den Capiteyn om het lijf vallende, groote liefde, als aen sijn verlosser en tweede vader betoonde.
Zoon. Dit zijn seker treffelijcke proeven van de Franse goedertierentheyt, en klare bewijsen van 't gene wy, van haer vermeestert, te verwachten souden hebben. Doch ick hoop, dat Godt: onse ellenden aenschouwende: ons uyt alle nooden sal redden; gelijck alreets eenige blijcken daer van sich vertoont hebben.
Vader. Na dat de Fransen een huys geplondert hadden van seker Luyters Predikant, die een Sergeant de Bataillie, en een Capiteyn, met seven knechts te vooren gehuysvest en onderhouden had, wilden sy hem noch dwingen aen haer tot Leytsman te dienen, en den wegh na den Haeg te wijsen; en hy geraekte niet uyt hare handen, dan na dat de Hertogh van Luxenburgh, de verlatingh der Schansen van Nieuwerbrug verstaen hebbende, hem toeliet na der Goude te trecken, om te trachten den Baljouw, en d'andere Officieren van Bodegraven, die daer heen geweken waren, te bewegen, tot de huysen van den roof en de verbrandingh vry te koopen, daer sy verbrant wierden, soo haest als hy vertrocken was.
Zoon. Sijne gierigheyt socht noch meerder gelt te trecken, dat lichtelijck daer na even soo sou gedaen hebben.
| |
| |
Vader. Tot Bommel vernam men oock een vuyle baldadigheydt, dewijl de Heer d'Espagne, die daer binnen 't gesagh had, niet wetende hoe hy sich meester sou maken van de bekers, met welcke men des Heeren Avontmael gehouden had, een schiltwacht aen de Kerck-deur deed stellen, met bevel van niet toe te laten, dat men yets wat het oock wesen mocht, daer uyt soude brengen. De Consistorie over desen handel verbaest, berichte sulcks aen de Borgemeesters, die eenige na den Commandant sonden, en hem baden, de vryheyt der oeffeningh van haren Godtsdienst, die de Koninck in haer Verdrag hem toe-gestaen had, niet te willen stooren; en haer niet beletten in het gewaet, en de vaten, sonder welcke Sacramenten niet bedient konden worden, wech te dragen, en op te sluyten. Mijn Heer d'Espagne, d'onkundige spelende, ontkende 't bevel, dat hy gelijck de gedeputeerden seyden, aen de schilt-wacht gegeven had; en met dit antwoort moesten sy weder te rugh keeren. De schilt-wacht hielt ondertusschen sijn plaets by de deur, en weygerde wech te gaen: invoegen dat de Borgemeesters, om den Heer d'Espagne de gelegentheyt tot Kerck-roof te benemen, en om dese kostelijcke vaten te bewaren, de bekers in hare sacken staken, en het Tafel-laken door een van de vensters aen een Diaken gaven, die dus als doen uyt sijne handen geraeckten.
Zoon. Vertelt my noch hoe dat het in meer andere plaetsen oock toe-gegaen is.
Vader. De Fransen tot Loenen het Slot Kroonenburgh, aen de Vecht gelegen, vermeestert hebbende, barsteden, gelijck een snelle stroom, tot het voorseyde Dorp in, 't welck sy, op den eersten en volgende dagh, roofgieriglijk uytplunderden; gelijk sy eenige dagen daer na, en namaels noch tot verscheyde reysen gedaen hebben, ondertusschen seer onbeschoft en wreedelijck handelende met de gene die haer gewelt niet konden ontvluchten.
Die van de Loosdrecht, (een Dorp, wel twee uuren | |
| |
gaens lanck, en aen't hooge gelegen) uyt ontsagh voor de Franse macht in dese gewesten, genootsaekt Sauvegarde in te nemen, en brantschattingh te betalen, (waer toe een merckelijcke somme in September 1672. opgebracht was) schenen de baldadigheydt en wreetheyt der moetwillige Fransen te sullen ontgaen: te meer, om dat de Hertogh van Luxenburgh, den 5. October des selfden Jaers, hare Gedeputeerden, met een andere merckelijke somme gelts aenkomende, met wonderlijcke betuyging van vrientschap ontfingh, en onder betooningh van sijne begeerte en liefde tot het afgeparste gelt, door op sijn borst te kloppen, en andere vrolijcke mijnen te maecken, met handt-tastingh beloofde, dat hen niet de minste ongelegentheyt aengedaen worden sou, en dat sy binnen twee of drie dagen, tot hare volkomene sekerheyt, Acte en geschrift van het selfde souden verkrijgen.
Zoon. Men sou seggen, dat op die woorden en beloften van soo een groot Hertogh gerustelijck was te vertrouwen; maer hoe is het voorts met haer gegaen?
Vader. Hier mach men een valschen schijn van vrientschap in Luxenburgh en d'andere Fransen sien: want op den derden dagh daer na, zijnde Saterdagh, en den achtsten der selver Maendt, sagh men 't krielen van Krijghs-volck op de Hilversumse Heyde, van waer een bende van hondert Ruyters in de Loosdrecht quam af-sacken, die een beleefde schijn toonende, in 't voor-by trecken yder vermaenden niet te vreesen, noch uyt vrees van gewelt yets wech te vluchten, dewijl niemant eenig leedt aengedaen worden sou. Maer vermits die van Kortehoef, door het voordeel aengemaent, dat sy aen de koorn-meulen van dat Dorp hadden, onbeschroomdelijck haer de verdere door-tocht weygerden, soo moesten sy weder te rug keeren; waer op sy sich ontrent de Kerck van d'oude Loosdrecht beschansten. In de volgende dagh, en noch meer op Maendagh en Dingsdagh, barsteden sy, soo die nu nieuw van het Hooge quamen, als | |
| |
die te voren in het Dorp waren, met grote baldadigheyt uyt te plonderen, en tot hare gewoone wreetheyt te oeffenen. Sommige eygenaers wierden met felle dreygingen en sware slagen gedwongen hare eygen beesten van den stal af te binden, en aen de vyanden tot een roof over te geven. Uyt geheel het Dorp zijn naeuwelijcks twintigh Koeyen gereddet en wegh geraeckt; en die sy niet mede namen, wierden gekeelt en wegh-geworpen.
Sy betoonden mede hare wreetheyt aen de menschen, van welcke vele niet slechs een, maer oock tot 2. of 3. malen gantschelijck ontkleet, en naeckt uytgeschut wierden. Vele hare vlucht over de verdroncken landen nemende, konden daer het gewelt der Fransen niet ontkomen, en in 't water staende te klappertanden, waren genootsaekt hare kleederen aen dese onbesuysde tot een roof te geven. Geen ouderdom noch jaren wierden verschoont, ja selfs gene oude vrouwen van 80. jaren, van welke een met een opgeraept dekentje, of wegh geworpen kleetje over haer naekt lichaem een half uur gaens moest suckelen, tot dat sy eyndelijk wat meerder decksel vont. Vrouwen die jaer en dag sieck geweest hadden, en dodelijck kranck waren, wierden van al het decksel, dat sy op haer lichaem hadden berooft; 't welck van haer bedt afgeruckt wiert. Ja een krancke ziel-togende dochter, die men met een veertje laefde, wiert niet verschoont; en men rukte haer oock het bedt onder't lijf wech; en de vader en moeder die de kranke bewaerden, wierden naekt uytgeschut. Kinderen van weynige jaren, ja sommige oock van vijf of ses weken, mochten hare kleertjes niet behouden. Een vrouw uyt de Loosdrecht, doch laetst in de naeste buert van Breuckeleveen, gewoont hebbende, en even voor dese tocht by hare kinderen in de Loosdrecht gevlucht, moest nu weder met de selfde wijcken, en na Breuckeleveen trecken, daer sy haer kint van acht dagen uyt de luyeren sag rollen, en door die wreede handen op 't stroo wech werpen.
Zoon. Wie heeft sijn leven van soo vuylen en godtloo- | |
| |
sen plunderen en uyt-schudden gehoort! mochten de kleyne kinderen hare sletjes en kleyne kleetjes niet behouden?
Vader. Geen mindere wreetheydt hebben sy in de nieuwe Loosdrecht gepleeght, en onder andere aen een kraem-vrouw, die niet meer dan veerthien dagen out in de kraem, en van twee kinderen bevallen was, en die, nevens hare kleyne kinderkens, van hare kleederen en deksel berooft wiert; ja ick meen dat haer het hembt selfs niet over haer naeckte leden wiert gelaten: in-voegen dat sy voor een lange tijdt niets had, om hare teedere schepselen te decken, als alleen hare uyt-gestreckte armen, terwijl sy op stroo liggende, aen yder zijde een van de selve had. De man, sich hebbende nu en dan voor d'af en aenkomende krijghs-benden moeten versteken, nam sijn tijdt waer om met d'andere kinderen, gelijck oock met de naeckte kraem-vrouw, wech te geraken, die met hare onnoosele schaepjes, van den dijck af tot aen de Drecht door't water moest baden, en op een heuveltje wachten tot dat de man met een schou haer van daer quam halen.
Sommige vrouws-persoonen hebben oock de geyle driften van die dartele en baldadige menschen niet konnen ontgaen, maer in hare eere gewelt moeten lijden: in-voegen dat uyt d'oorsaeck van dese mishandelingen, alle de Inwoonders genootsaeckt wierden het Dorp te verlaten, schoon sommige door allerhande middelen, soo door vereeringen, als door het in-halen van Sauvegarde, beproeft hebben dese verwoetheyt t'ontgaen. En seecker, in hoedanigen staet en bekommernis dese heen-wijckende den volgende tijt door-gebracht hebben, blijckt hier uyt klaer genoegh, dat 'er in een Maent daer na ontrent vier hondert menschen van de selfde, meest bejaerden, door de doodt wech geruckt, en als versmolten zijn.
Zoon. Maer geschiede dese baldadigheydt en onbeschoften handel oock niet buyten kennis des Hertoghs | |
| |
van Luxenburgh, soo dat men derhalven dese onbesuystheden en dartelheden hem niet sou mogen toe-rekenen?
Vader. Hoe grooten af-keer hy van de voorgedachte oneerbare wreetheden gehad heeft, bleeck ter selver tijdt aen den Hovenier op de Hof-stede van den Heer Ergens op 's Gravelandt, daer de Hertogh self sijn herberg quam nemen. Dese man, moedernaeckt uyt-geschut, met een ouden hoedt sijne schaemte eenigsins bedeckende, quam by den Hertog, het Hooft van desen ongeschickten hoop, sijn beklagh doen over sijne geledene schade, en over't gewelt dat hem aengedaen was. Maer by dese wreede mensch vondt de deernis geen plaets. Dese man wiert soo naeckt als hy was, gedwongen noch eenige huys-diensten te doen, te weten, in een kamer de vederen, die uyt een bedden-teyck geschut waren op te ruymen, het braedt-spit te wenden, en soo voort, tot dat hy eyndelijck een slecht kleetje kreegh, 't welck hy mocht aenschieten.
Hier siet ghy ten deele den handel der Fransen in de Loosdrecht, selfs tegen hare beloften even voor haer overval aen d'Inwoonderen gedaen. Nu wil ick u oock hare wreetheyt (of liever een gedeelte daer van) tot Waverveen en Botshol bedreven, vertoonen.
Zoon. Ey! gaet doch al voort, want ick verlangh om de selvige mede te weten.
Vader. De Fransen, sich meester van Utrecht gemaeckt hebbende, versekerden sich oock van de Huysen te Loenen en Loener-sloot, en konden dierhalven met weynige moeyte, langs de Geusen sloot, en de Demmerickse Zuwe, op Waverveen en Botshol aenkomen, en op dese plaetsen sonder tegenstant, rooven en plunderen; vermits sy, niet onder het Sticht, maer in Amstel-landt gelegen, sich van geen Franse Sauvergarde konden dienen. Men maeckte wel een Schans aen den Uythoorn, en de Nes wiert met een Uytlegger versorgt; maer dit alles kon aen Waverveen, te verre buyten de voorseyde posten gelegen, tot geen volkomen bescher- | |
| |
mingh verstrecken. Dus trecken de Fransen om hare wreetheyt en tyrannye op het Treur-tonneel van Waverveen en Botshol te vertoonen, vol vreught met vier hondert mannen uyt Utrecht, en door Breuckelen en ter Aa vervoeghden sich tot Demmerick, waer sy sich verdeelden, en sich voor een gedeelte na Vinckeveen, en voor een gedeelte na Meydrecht begaven, om Waverveen en Botshol van 't oosten en westen gelijckelijk aen te tasten. Soo haest als sy van Meydrecht na 't west-eynde van Waverveen af-sackende, het minste geruys maeckten, quamen d'andere, die sich te Vinckeveen verborgen hielden, gelijck vliegende duyvels opspringen, om dit ongeluckigh volck oock van 't oosten t'overvallen. De Wipbrugh tot Botshol was opgehaelt; 't welck echter geen belet aen de vyanden gaf; want sy, door het water swemmende, lieten de selve neder-dalen; en doen renden sy ylinghs na de Byleveltse Brugh.
Zoon. Onnosele Landt-lieden! souden sy wel eenigh middel konnen vinden, om sich uyt dusdanigen overval te redden?
Vader. Daer was geen kans toe: want dit Treurspel nam sijn begin op den vijfden van November, 1672. 's nachts ten drie uuren. Alles geraeckte terstont in alarm. De Huys-lieden niets quaets vermoedende, wierden, na dat 'er twee van de haren doodt geschooten waren, uyt hare posten en wacht-plaetsen verdreven. O! hoe deerlijck was 't hier gestelt, daer men van wederzijden besprongen, het getal der Vyanden niet kende, en geen onderstant van Staten volck, aen den Uythoorn leggende, vernam! Te vluchten, en sich met alle voorsichtigheydt voor het woeden der Fransen te verbergen, was wel raedtsaemst; maer hoe was het mogelijck om soo te vluchten, en alles te verlaten; de genen, die te wacht waren, konden niet besluyten tot wijf en kinderen onder de Franse Tyrannen te laten. Sommige op haer bedt in slaep gevallen, wierden door desen alarm | |
| |
onsachtelijck opgeweckt. Eenige waren te verre van huys, en andere om geen armoede te lijden, souden geern hare goederen en huysraedt geberght hebben. 't Geroep en geschreeuw was soo naer en schrickelijck, dat des menschen hert scheen te bersten, en de hayren te bergen resen.
Zoon. O ongeluckigh volck! maer konden sy by den nacht dit gewelt niet ontwijcken?
Vader. De Maen scheen seer helder, en wanneer de Vyanden maer yemant sagen, schooten sy op haer los. Hoe 't kermen en geschreeuw, met een schrickelijcke weer-galm tot aen den Amstel klonck, is met geen pen te beschrijven, ten zy men die in een vloet van tranen doopt.
Het voornaemste oog-wit der Fransen was een Uytlegger te vermeesteren, d'Amsterdamse Galey genaemt, met seven-en-twintigh mannen bemant, en door eenen Capiteyn Spelt gecommandeert, met verscheyde stuckjes versien, leggende by de Byleveltse Brug. Dese Uytlegger belette dat 'er geen Turf uyt de ronde Venen naer Utrecht gevoert kon worden, en maeckte met eenen dat de Fransen daer na haer believen niet konden rooven, plunderen, noch branden. Sy vielen dan met een grouwelijck woeden daer op aen, die met seven-en-twintigh schooten vol gruys en schroot, meer dan een uur lanck sich seer wel verdedigde, en eyndelijck vast geraeckt, van de vyanden, die fel schooten, en met handt-granaten wierpen, omringht wiert. Twee turf-ponten, op Bylevelt leggende, brachten de Fransen groot voordeel aen. De Capiteyn Spelt, geen hulp te gemoet siende, en overwegende dat de sijne getroffen wierden, en verscheyde daer van over boort sprongen, gaf d'Uytlegger over. Hy en sijn Luytenant, met twee of drie anderen wierden gevangen, 15. doodt geschooten, of doodelijck gequetst: d'overige geraeckten met swemmen wegh.
Zoon. Nu dit machtig beschutsel overweldigt was, | |
| |
kan ick wel dencken, dat de lieden sich daer niet meer konden verweeren.
Vader. Och neen: de Ingesetenen, ten hooghsten verset, liepen nu hier, en dan daer, en quamen onwetende somtijts in het grootste levens gevaer. Het meeste gedeelte door het water, ende door de wint geholpen, geraeckte met bocken en schuyten van den dijck af, en deysde spoedigh onder een stofregen van kogels, na de Lange Meyr. Kort daer aen sagh men in verscheyde plaetsen de vlam opgaen, en dit wreedt schouw-spel van 't woeden der Fransen, met geopende gordijnen, op het treur-tonneel voor het aengesicht der omliggende Dorpen vertoonen. 59. Huysen wierden verbrandt, en het voornaemste van Waverveen, aen de Byleveltse Brugh gelegen, van de vlam verteert en verslonden. Echter had men Godt hier voor dat 'er niet meer verbrandt zijn, te dancken, maer geensints de Fransen, die des Predikants huys in drie verscheyde plaetsen, mitsgaders vele andere, sonder gevolgh aengesteken hebben. In de Kerck hebben sy (ick weet niet door wat devotie) niet anders gedaen, dan d'armen Bos open gebroken, en het gelt daer uyt genomen. Het koorn van het Dorp en van het Diaken-huys van Waverveen, by de Byleveltse Brugh gelegen, wiert verbrandt; maer dat van Botshol verschoont, en het huys om het koorn gespaert.
De Fransen konden even hare wreetheyt niet uytvoeren, sonder eenige van de hare te verliesen, van dewelcke 10. of 12. gesneuvelt zijn. Sekere Snep-schuyt met hennip geladen, wiert van de Franse aengehaelt. Sy leyden daer in een Frans Capiteyn, en een Sergeant, beyde swaerlijck gequetst. Dese aen de voorgedachte Byleveltse Brugh komende, wierden door het dack van des Backers huys, dat in de lichte vlam stondt, in de Snep-schuyt overstelpt; en de hennip in brant geraeckt, verbrande desen Fransen Capiteyn en Sergeant tot pulver, behalven 't gebeente, dat op den bodem van de Snep-schuyt gevonden wiert.
| |
| |
Zoon. Indien dese de aendrijvers van die grouwelijcke brantstichtingen geweest zijn, soo is haer die straf wel rechtveerdigh op den hals gekomen. Maer hoe is het toegegaen met de menschen die sy noch konden achterhalen?
Vader. Vele van deselve wierden gedoodt, andere gequetst, en eenige gevangen genomen; behalven de gene, die in 't water sneuvelden. Sy maeckten geen onderscheyt van persoonen. Geldt en schatten, maer niet de Godtsdienst, was het doelwit des vyandts; en sy vonden 'er meer gelt, dan sy wel gedacht en vertrouwt hadden; gelijck sy op verscheyde plaetsen met grooten roem verklaert hebben. Maer het aenmerckelijckste toeval is seker Leuntjen Chielen over-gekomen. Dese Vrouw was een uur voor des Vyants komst van een jonge soon verlost, en noch qualijck te bedt geholpen, doen 't geroep van de naderingh der Fransen quam. Haer man liep uyt om bescheyt te bekomen, en wederkeerende vont sijn Vrouw van 't bedt, en besich met sich op de solder te verbergen. Hy droegh haer in sijne armen van boven, en bracht haer met haer nieuw-gebooren kint, in sijn Bock, (seecker vaertuygh soo genaemt) en stack in aller yl van de wal af. De Kraem-vrouw sat dus in natte kleederen; want daer was geen tijdt om drooge aen te trecken. De Fransen terstont op haer schietende, troffen den man in sijn buyck. Hy roeyde heen, en hielt met sijn eene handt de wonde toe om het bloet en de vuyligheyt in te houden, en voer met d'andere handt voort. Maer doen hy flaeuw wordende, uyt oorsaeck van de wonde, neder zeegh, stont de kraem-vrouw op, vatte de riemen aen, en roeyde met de sware bock meer dan een uur verre, namelijck van den Dijck af, tot aen de Rijcke Waveren, daer sy te bedt geholpen, haer man op sijn uytterste leggende, trooste. Uyt dese plaets wiert sy na Amsterdam gevoert, waer sy 12. dagen oudt in de kraem, en sterck, frisch en gesont zijnde, haer kindt in de Zuyder Kerck self ten doop hief.
| |
| |
Zoon. Wonderlijck vremde voorvallen ontmoet men in soo ontroerde en verwarde tijden: waer belenden de Fransen na die schoone verrichtingen noch heen?
Vader. Den veroverden Uyt-legger hebben sy als tot triumph en zege-prael wegh gevoert, en te groot zijnde om door de Wilnise Brugh te geraken, na de Heul te rug gebracht; daer sy de dooden op het verdeck ten thoon geleght hadden, en veel van hare geroofde goederen verkochten. Dese dooden wierden daer na, 't eynde van de Geusen-sloot, over boort geworpen; en d'Uyt-legger te groot zijnde om door de Nieuwersluys gevoert te worden verbrandt; en 't geschut, de voor-raedt, en wat 'er meer was, na Utrecht gevoert.
Zoon. Wat brengt den oorlogh oock sware ellenden, insonderheydt als die van sulcke grouwelijcke wreede menschen gevoert wort?
Vader. Eenigen tijt te vooren was mede ontrent Wilnis een seer leelijck bedrijf gesien, wanneer seven of acht Fransen gekomen om de wegen te verspieden, in haren wegh een slecht en simpel persoon ontmoet hebben, die niemant oyt qualijck bejegende, maer een ygelijck vriendelijck toe-lachte, aldaer in de wandelingh Kee Lijsen genaemt. Desen hadden sy een stuck weeghs buyten de huysen in 't veldt mede genomen, en daer de handen op den rugh gebonden, de keel half toe genepen, en doen met een moort-priem in de rechter borst dwars door het lijf heen gesteecken, en soo jammerlijck op de kant van het water laten leggen.
Zoon. Foey! wat schrickelijcker moortdadigheyt en grouwelijcke wreetheyt was dit! waren desen niet veel eer gevleesde duyvelen, als mensen?
Vader. Hier op trocken de Fransen weder uyt Utrecht naer Abcoude, om te bewijsen, dat sy in haer wreede verwoetheydt geduerigh wilden voort-gaen. Sy waren ontrent vijf hondert man sterck, van welcke sy veertigh door water en ys, voorby 't Slot naer het dorp | |
| |
lieten heen trecken, terwijl d'andere sich tusschen het Slot van Abcoude en Baen-Bruggen neder streckten. Dese veertig mannen, in de na-nacht tot het dorp invallende, schooten met den eersten aenval twee Inwoonders ter neder, en maeckten sulcken schrickelijcken geroep en geschreeuw, dat de dorp-wacht, het gedruys hoorende, en niet wetende hoe groot het getal der Fransen was, sich met de meeste Inwoonders, benevens hare wijven en kinderen, op het veldt verschuylden, die om 't woeden van hare vyanden t'ontgaen, meestendeel tot aen de knyen in 't water staen moesten. Ondertusschen staken de Franse den brandt in de voornaemste straten en huysen; en in die na-nacht, van drie tot ses uuren, wierden meer dan hondert gebouwen, soo huysen en schueren, als paerde-stallen door den brandt verslonden. De Kerck selfs geraeckte aen twee plaetsen in den brandt, 't welck door den yver der Inwoonderen, die uyt het Dorp geweken waren, en op 't luyden van de klock weder keerden, 't gene sy soo bestelt hadden, met hulp van eenige soldaten uyt Weesp, noch gebluscht wiert: andersints sou het geheele Dorp, waer van nu ontrent een derde deel is blijven staen, gantschelijck in d'asch geraeckt wesen, schoon het echter soo verwoest en vernielt is, dat men Abcoude self in Abcoude moet soecken, en dat het vyer en stael daer soodanige merck-tekenen hebben gelaten, welcke de volgende eeuwen naeuwlijcks sullen konnen uyt-wisschen. De mannen en wijven, die sy bekomen konden, wierden uyt hare huysen geruckt, en ten deele aen de staerten der paerden, en ten deele by het hayr aen de voeten der Ruyters gebonden, en dus na de plaetsen gesleept, daer sy in besettingh waren, soo sy onder-wegen niet storven, door 't gewelt dat haer aengedaen wiert.
Zoon. Dit was seker een sware slag voor Abcoude, hoewel oock aen andere noch erger is overgekomen.
Vader. Nichtevecht, seker dorp aen de Vecht, niet verre van Weesp gelegen, kon oock de wreetheyt en ty- | |
| |
rannye deser beestelijcke menschen niet ontgaen. Want sy tot verscheyde reysen, door loopende partyen, de plaetsen ontrent dit dorp gelegen, en tot in het dorp self geravageert, en de Inwoonders uyt-geplundert, ja sich tot voor den Hinderdam vertoont hebbende, quamen op den 20. February, 1673. met ontrent ses hondert mannen te voet, en eenige dragonders, in het voor-gedachte dorp Nichtevecht, met uyt-gedruckt bevel van alles af te branden, sonder te vooren eenige brandtschattingh geeyscht te hebben. De Inwoonders van hare komst verwittight, verlieten hare huysen, en alles wat sy daer noch overigh hadden, om ter vlucht over het ys tot Weesp te geraken. De Fransen quamen ondertusschen in 't dorp, en trocken voort na den Hinderdam, waer sy, onder 't geschut van de Schans aldaer gelegen, eenige huysen in brandt staken. Hier op geraeckte alles by d'omliggende guarnisoenen in alarm. Uyt den Hinderdam, als naest daer aen leggende, wierden eenige krijghslieden gecommandeert. Maer die de vyanden soo sterck, en haer selven te swack bevindende, pooghden op de bequaemste wijsen te retireren. Doch sy beset zijnde, wierden na dat van weder-zijden eenige doodt geschooten waren, tot een getal van sestigh gevangen. Doen ging het woeden van de dulle soldaten weder aen. Huys voor huys wiert in brandt gesteken. Geheel het Dorp, de schoone Kerck, en alle de wooningen en Hof-steden, tot op een half uur daer rontom, moesten nu voor-houden; in-voegen dat 'er in een geheele streeck van drie vierendeel uuren gaens niet meer dan een eenigh huys staen bleef, terwijl d'andere of door den brandt seer beschadight, of geheel verteert waren. Een oudt man, die sich niet in tijdts uyt de handen deser verwoede lieden had konnen wegh maecken, wiert in den volgenden dagh meest verbrandt onder de puyn-hoopen gevonden.
Zoon. Dit zijn waerlijck wel grouwelijcke verwoetheden, die ick niet kan begrijpen, hoe dat sy | |
| |
van menschen soo gerustelijck uyt-gevoert worden kan.
Vader. Ja dese goddeloosen, haer werck gants afgedaen hebbende, gingen als of sy hare saken seer wel beschickt hadden, met roof geladen al zegenpralende weder naer Utrecht, om aen haer meester, den Hertogh van Luxenburgh, rekeninge van haer bedrijf te geven; terwijl sy langhs de geheele wegh, ontrent ses uuren ver, d'ellendige gevangenen met allerhande barbaerse wreetheden plaeghden. Want sy wierden, sommige geheel, en andere ten deele uyt-geschut, door de paerden langhs de scherpe wegen met hagel en sneeuw bedeckt, voortgedreven; invoegen dat'er vele van de selve onder wegen doodt bleven. De overigen op de wreetste wijse gehandelt, wierden half doodt, en terwijl het bloedt langs de bloote beenen, en langs de andere leden afliep t'Utrecht binnen gebracht, waer sy door de barmhertigheyt van sommige burgers weer in de kleederen gesteken, en van spijse versorght, na langhduerigh quijnen weder bekomen zijn, en noch hare gesontheyt bereyckt hebben.
Zoon. O droefheyt! wat hebben wy al vele sware ellenden te geheugen!
Vader. Hoort eens wat grouwelijcke wreetheyt in een dorp niet wijdt van Deutekom, genaemt Sion, gepleegt is. Als eenige soldaten van daer na 't belegh van Groeningen optrocken, hebben sy onverwacht d'onnosele Huys-lieden overvallen, en de selve seer wreedelijck en erbarmelijck gehandelt. Sy verstaende dat seker Boer, die daer woonde, berucht was, veel geldt te hebben, vlogen met groote verwoetheydt daer na toe, en de deur met geweldt open geloopen hebbende, tasten voort den Boer aen, wierpen hem ter aerden, en schrickelijk vloeckende en tierende, wilden dat hy hen soude aenwijsen waer dat sijn geldt was. De Boer van sulcken overloopent gewelt verbaest, seyde dat hy geen geldt had, en oock geen wist. Sy seyden (hier op desen overweldigden man deerlijck slaende en smijtende) wy sullen 't u wel | |
| |
weten uyt de keel te perssen; en daer op namen sy een emmer met water, 't welck sy door een trechter den boer in de keel goten, dien sy daer na op den buyck sprongen.
Noyt sagh men sulck bedrijf als van dees Franse Bullen,
Die 's menschen lichaem dus met water op doen vullen,
Dan trapt men op den buyck, het water springht om hoogh,
Gelijck uyt een Fonteyn; O! spiegel voor ons oogh.
Doen haelden sy sijne vrouw; en dewijl de selve mee seyde dat sy geen geldt wist, en daer by bleef, wiert sy mede op gelijcke wijse gehandelt, en het water haer door de selve trechter tot de keel in-gegoten. Ja dese wreede en ontaerde menschen (soo men haer noch menschen mach noemen) met dese wreetheyt niet vernoeght, maeckten doen de vrouw, met haer hayr, aen den hals van haer man vast; en dewijl sy noch haer geldt wilden weten, soo beval de Krijghs- Overste, dat men den boer, met sijne voeten, aen de staert van een Koe, die daer by stondt, sou binden, en haer van dat beest soo laten voortslepen, om hem dus te perssen tot het openbaren waer sijn geldt was. Daer na namen sy, tot ophoopingh en overmaet van wreetheyt, een onnoosel kindt van ontrent drie ja- | |
| |
ren oudt, aen dese mishandelde lieden toe-behoorende, en bonden dat aen de voeten van dese rampsalige moeder; en dus wierden dese drie ellendigen tot buyten het Dorp gesleept, terwijl dese wreede beulen het selfde sonder meedogen aensagen.
Zoon. Waerlijck een wonder, 't welck vele wonderen overtreft, dat de Goddelijcke wraeck dit heeft konnen gedogen: doch de Richter aller richteren sal te sijner tijt de grouwelen deser ont-aerde menschen weten te vergelden, en de verdruckte weder uyt haren druck op helpen. Maer heeft dit woeden geen eynde genomen?
Vader. Overal waer sy geweest hebben, heeft men haer geduerigh even verwoet en onmenschelijck gevonden: want als de Heer van Suylesteyn met veel van de sijnen voor Woerden verslagen was, hebben sy sijn lichaem aldaer op 't Kasteel gebracht, daer sy hem lelijck in het aensicht sneden en korven, en dan naeckt voor de honden wierpen: doch eyndelijck kreegh de Schout hem met bidden van daer; en een dienaer naeyde hem een snede toe, die van boven op het aensicht over de neus heen, en tot de kin toe-liep; en in deser voegen is dit lichaem na 't Leger van sijne Hoogheyt tot Nieuwerbrugh gevoert geworden.
Zoon. O grouwel! heeft oock soo voortreffelijcken vromen Heer na sijn doodt van geen mishandelingh bevrijt konnen zijn?
Vader. De Borgers moesten overal grooten overlast van de soldaten lijden, terwijl yder huys somtijts met thien, twaelf, vijfthien, ja twintigh van deselve belast was; soo dat de Inwoonders daer selfs geen plaets hadden om te sitten, oock niet achter de deur: ja sy wierden dickwils noch wel naeckt en bloot ter deuren uytgedreven, en bont en blaeuw geslagen. Sy trocken de siecken de bedden van onder 't lijf: en dewijl het getal der dooden onder de Burgers dagelijcks groot wiert, soo moesten sommige hare lijken in slechte kisten bloot op schou- | |
| |
ders nemen, om dat 'er geen baren waren, en die dus sonder van yemandt gevolght te worden, naer het graf dragen; 't welck deerlijck om aen te sien was. En seker d'overlast wiert dagelijcks grooter, en de soldaten stouter en onbeschofter: en of schoon af-gelesen was, dat niemandt uyt sijn verblijf-plaets, wanneer hy verplaetst wiert, yets sou mede nemen, soo wiert echter dat niet onderhouden, en sy roofden alles wat los was; en die weder daer in quamen, begeerden op nieus alle ververssingh te hebben. Dus deedt yder een wat hy wilde, sonder dat 'er eenige straf aen d'overtreders gepleegt wiert; en de klagers kregen geen gehoor; want de klagers en de richters konden malkander niet verstaen.
Zoon. Men sou seggen, dat het voor de Burgers onmogelijck was, sulcke belastinge slechts een maent of twee uyt te harden.
Vader. De Commandant binnen Woerden eyschte van den Bailliu aldaer, voor hem, en voor de sijne, alle weecken, sedert den eersten dagh van sijne aenkomst uyt de gemeente seven vette koeyen, of gelt in de plaets te bestellen. De Bailliu vertoonde, dat de boeren gevlucht waren, de beesten door de Krijghs-lieden genomen, en dat de borgers geen vee hadden. Daer op sey de Commandant, dat men de borgers het gelt sou doen op-brengen: en de Bailliu vervolghde, dat sy geen gelt hadden, dat het een arm volk, en een kleyne en slechte stadt was. De Commandant wilde, dat men aen hem sou toonen wat yder borger opgebracht, en wat inkomsten de stadt had; daer hy seyde dese sommen te sullen verdubbelen, om dus met gewelt die penningen te bekomen. De Bailliu antwoorde, dat dan te winter vele menschen van honger en koude souden moeten sterven, dat sy alreets meer deden, dan sy vermochten, en dat 'er nu al groot gebreck van alles in de Stadt was. Wat is 'er aen gelegen? sey dese vuylick weder: laet haer sterven, het zijn slechts een deel snoode fielen. Ick sal wel maec- | |
| |
ken, dat wy hier op 't Kasteel noch genoegh hebben, en sal haer wel weten te dwingen. Ick heb gehoort, dat 'er in de Stadt noch wel zijn, die goede middelen hebben; dese moeten betalen.
Zoon. Het schijnt dat sy de plaetsen wel gantsch hadden willen sien uyt-sterven, om alles wat 'er was sonder eenige tegen-spreken na sich te trecken.
Vader. Daer stierven al vele Burgers van stanck en vuyligheydt ellende en verdriet; of schoon vele soldaten oock niet vry gingen. Tot Woerden stierf mede een oude Godtvreesende aensienlijcke Vrouw, op haer stoel, daer sy wel ses of acht weken op had geseten, dewijl sy geen bedt meer machtig was, daer op sy kon leggen; gelijck oock vele andere goede burgers, die op stroo moesten slapen, terwijl de soldaten op de bedden lagen. Sy stierf ten elf uuren, wiert voort ten huyse uytgeset, en was ten drie uuren al onder d'aerde; wanneer de soldaten hare goederen t'samen deelden. In deser voegen wierden de Burgers doorgaens gehandelt.
Daer was een man, die sonder yemants hulp, sijn eygen moeder begroef, voor welcke hy self het graf moest maken, en dat weder toe schoppen. 's Daeghs daer aen droegh dese mans vrouw haer eygen kindt, doodt zijnde, na 't Kerck-hof. De man gingh aen haer zijde met een schop op de schouder, om een graf voor sijn kindt te maken: en in deser voegen begroeven sy 't beyde; 't welck erbarmelijck om aen te sien was. Maer wat raedt? het mede lijden was wegh: want hy had geen geldt.
Zoon. O gantsch droevige en erbarmlijcke standt! dusdanigen leven is wel te recht een geduerigh sterven.
Vader. Van twee huysen, daer in Vader en Moeder gestorven waren, joegen sy de kinderen uyt, en setteden de dooden buyten de deur, ja dreyghden dat sy die in den Rhijn souden werpen. Men kon de lijcken naeulijcks eenen dagh boven d'aerde houden, sonder sulcks van de Soldaten af te koopen: en der selver goederen seyden | |
| |
sy den Koninck toe te komen, waerom sy die onder malkander verdeelden.
Zoon. Waer sou men vuylder wreetheyt, en goddelooser beroovingh als dese konnen vinden?
Vader. Sy wisten hier uyt haer voordeel te trecken; maer anders hebben sy meer vuyle en grouwelijcke baldadigheden bedreven, daer sy noch niemandt eenig nut konden halen.
Een oudt Schepen binnen Woerden, hebben sy in 't mutsje of kalotje, daer een pruyck aen was, haer gevoegh gedaen, en hem dat soo op zijn hooft geset; en sy plunderden hem soodanig, dat hy naeuwlijcks stroo behielt om op te leggen.
Dees Wreetheyt spant de kroon, de kind'ren siet men dragen,
Geregen aen de Pieck dus hoort men Rachel klagen,
En wil niet zijn getroost, om dat 's haer Lam'ren siet
In rampen van de doodt, in jammer en verdriet.
Zoon. Ach ondragelijcken hoon; kan een mensch soo schrickelijcke ontmoetingen en leelijcke bejegeningen al lijden, en noch leven?
Vader. De Fransen zijn van soo verduyvelden aert, | |
| |
dat hoe meer slimme boosheyt en quaet sy doen mogen sy sich daer over dies te meerder verheugen. Ja sy hebben op haer onmenschelijcke wreetheden wel verkeerden roem willen dragen, seggende dat sy kleyne kinderen, die met een lachende mont haer aensagen, en als verwelkomden, levendigh in den brandt hebben geworpen; en hare teedere lichaemtjes te pronk boven op hare spiessen gedragen.
Zoon. Hoe kan een redelijck menschen hert soo wreet zijn tegen teere en onnoosele kinderen! Dus blijckt het wel klaerlijck, dat sy gants van den menschelijcken aert zijn verbastert, en alleen by Leeuwen, Tygers, Beeren, en Wolven vergeleken moeten worden, indien sy de selven in grouwelijcke wreetheyt noch niet overtreffen, die dickwils aen jonge kinderen geen leet souden doen; so dat men haer eygentlijck voor gevleesde duyvels mach rekenen: daer sy noch soo vervloeckt zijn, van sich oock over die schrickelijcke onmenschelijckheden juychent te beroemen; 't welck d'alder-grootste godtloosheyt is, boosheyt te doen, niet alleen sonder mishagen, maer selfs met behagen.
Vader. Ja sy beroemden sich oock, van spelent haer vermaeck genomen te hebben, in met hoofden van doode menschen te werpen; waer door sy hare bloetdorstigheyt en wreetheyt dies te krachtiger konden bewijsen: maer wy hebben nu al groote reden, om onsen genadigen Godt geduerigh van gantscher herten te dancken, voor dat hy ons nu al dus verre van haer grouwelijck woeden heeft beginnen te verlossen; daer sy niet alleenig gesocht hebben sich meester te maken van onse Landen en goederen, maer oock van onse lichamen en geesten.
Zoon. Nu sy vele van onse plaetsen hebben beginnen te verlaten, lichtelijck vreesende in de valle te geraecken, soo vertelt my noch hoe sy sich in dat uyt-trecken, als oock by verscheyden van onse na-bueren, gedragen hebben.
| |
| |
Het lichaem leyt ter neer, de hoofden zijn hier ballen,
Daer het Tyrannigh rot boosaerdigh meê gaen mallen,
't Is al mijn Heer pas op en vanght het Ketters hooft:
De Vrouw by 't hayr gevat wort het hooft geklooft.
Vader. Allesints hebben sy sich de selve getoont, en nergens selfs hare Vrienden of Neutralen verschoont. Hare wreedtheden, ongeregeltheden, en baldadigheden hebben over al uyt-gemunt, met haer rooven, uyt-plonderen, moorden, brandtstichtingen, en gewelt soo ontrent gewijde als ongewijde dingen. De Hertoghdommen van Kleef en Bergh zijn door haer gants bedorven geworden; als mede de Landen van Gulick, daer de Fransen als vrienden in zijn ontfangen: en die konnen seggen of de selve wel eenigh onderscheyt tusschen de Godts diensten maecken, en of sy oock weten dat 'er een Godt is, die soo strengelijck d' overlast wreeckt, die men Hem aendoet.
In de Pfaltz hebben sy seer qualijck geleeft, en op verscheyde plaetsen grouwelijck huys gehouden! de boeren doodt geslagen, de Kercken geplondert, en de arme Inwoonders van alle het hare berooft.
| |
| |
Zoon. Wel kon het Houwelijck, noch onlanghs tusschen des Palts-graefs Dochter en de Broeder des Konincks van Vranckrijck getroffen, geen beter vrientschap veroorsaecken, en dien Vorst voor het woedent gewelt der Fransen niet beschutten?
Vader. Sy nemen geen insicht op eenige maegschap: en dese Vorst had na haer oordeel het uytterste verderf wel verdient, met sich niet geheel voor de Franse zijde verklaert te hebben; want onzijdigheyt wilden sy niet kennen, een yegelijck moest met haer of tegen haer wesen. Het Ampt Neustadt aen der Haer in de Neder-Pfaltz, heeft het Franse Leger ten gronde bedorven, soo dat de Boeren onder malkander vraegden, of de Turcken soodanigh wel souden konnen huys houden? Vele nieuwe wijnen hebben sy laten uytloopen. Verscheyde huysen tot Lachen en op der Haer, twee Keur-Vorstelijcke Dorpen, als oock in het Bisdom van Spiers, hebben sy in brandt gesteken, verschoonende noch geestelijck noch wereltlijck, soo wel in de Roomse als Protestantse Dorpen, autaren en predick-stoelen sonder onderscheyt onder de voet ruckende. Sy hebben selfs tot Mayncayn, een schoon Dorp in 't Spiers gebiedt, achter den autaer haer gevoegh gedaen, en menichte Boeren doodt geschooten en doorsteken. Het Vleck Essenheim was door een partye van Comtè de Cuiche in d'asch geraeckt. Korbergh is door de Franse Dragonders overrompelt geworden. Neder-Saulheim hebben sy onaengesien des Konincks Sauvegarde, met gewelt uytgeplundert, vele Vrouws-persoonen in 't openbaer geschent, en in meer andere plaetsen seer euvel huys gehouden.
Zoon. Hoe! konden de Sauvegarden geen geruste verseeckerheyt geven? Ick meende dat de Majesteyt in de selve eygentlijck gequest wiert, en dat de Koninck sulcke mishandelingh op het strenghste behoorde te doen straffen: en heeft hy dit aldus vryelijck laten geschieden?
Vader. De Koninck is van alles niet wel onderricht | |
| |
geworden, en als dickwils hem sulcks bekent gemaeckt was, heeft hy somtijts geseyt, het selve buyten sijne ordre en tegen sijne meeningh geschiet te zijn, dat hy die ongelucken beklaegde; en dat dier gelijcke rampen in den oorlogh niet wel te vermijden waren: somtijts heeft hy vergoedingh aengeboden en belooft. Somtijts heeft hy het quaet selve gewilt en daer last toe gegeven; als sijne Staets-dienaren seyden, dat alle de gene die't met haren Koninck niet wilden houden, als sijne vyanden gehandelt souden worden. Dus hebben sy de landen der Keur-Vorsten van Trier en Mentz ellendigh geplaegt, en de Inwoonders met rooven, moorden, branden in de gront bedorven; verscheyde plaetsen ingenomen, en met haer krijghs-volck beset; sonder dat sy noch wilden bekennen van met Duytslant of met de Keyser in oorlog te wesen.
Zoon. Hoe souden sy sich leelijcker konnen aenstellen, wanneer de Keyser en Duytslandt in openbaren oorlogh met haer geweest had?
Vader. In het landt van den Hertog van Sweybruggen hebben sy een Dorp af-gebrandt, en de stadt Rixbrich, schoon Sauvegarde in had, uyt-geplundert, en eenige Burgers doorschooten. Voort zijn sy diep in Duytslant opgetrocken, en hebben alle de Landen, waer sy door marcheerden, ongelooflijcke schaden aengedaen, en de Landt-lieden meest bedorven. Het Graefschap van der Marck hadden sy groote ruinen toe-gebracht, vele Dorpen en plaetsen uytplunderende en brandende, soo dat op die ellenden aldaer een geweldige sterfte is gevolgt, waer door in eenige Dorpen schier geen menschen meer overigh bleven; en men wist aen eenige plaetse niet wien dese of die vruchten, noch op het landt staende, mochten toebehooren.
Zoon. En was dit oock noch al buyten oorlogh?
Vader. Dit deden sy alleen op dat de Keyser sou blijven stil sitten, en sich met den oorlogh der Hollanderen geensints bemoeyen, gelijck sy over al voorgaven.
| |
| |
Zoon. So sou geheel het Duytsche Rijck, sonder eens in oorlogh te komen t' seffens wel overrompelt en in-genomen geweest zijn: maer hoe gingh dat al voort?
Vader. Wanneer sy eerst ontrent het Graefschap van de Vorst van Nassau Dillenburgh waren aengekomen, heeft aldaer een Fransch Ruyter gelt van eenige Boeren begeert; en dese sich ontschuldigende, met te seggen dat sy 't niet hadden, is hy voorts noch al hart op haer aengedrongen, waer door sy genootsaeckt wierden over een Molen-graft te wijcken: maer de Ruyter naderhandt mede daer over gekomen, en op hare schietende, soo hebben sy hem van 't paert geslagen, dat hy daer doodt liggen bleef. De Overste dit verstaen hebbende, wilde dat de Vorst dese Boeren daer over sou doen richten: maer de Vorst sulcks weygerende, dreyghde dese Overste de plaets in brandt te sullen steken. Hier op heeft de Vorst die Boeren aen den Oversten gesonden, om haer selfs te verhooren, en na den eysch van de saeck te straffen; maer hy sont haer wederom, nevens een Compagnie paerden met dreygingh, indien hy de Boeren niet terstondt in 't aensien van haer alle deed ophangen, dat sy met eenen de executien aen 't geheele Dorp soude doen: soo dat met groot herten-leedt van de Vorst, om het geheele Dorp van de uytterste verwoestingh te redden, het selvige heeft moeten geschieden.
Zoon. Tot hoe ellendigen standt was nu de Vryheyt der Duytsche Vorsten vervallen, daer sy gedwongen wierden sich na d' onrechtveerdige begeerten van vremden te schicken?
Vader. Hier door zijn de Duytsen soo verbittert op de Fransen geworden, dat de Boeren allesints waer sy konden vele ter neer schooten: ja sy wilden selfs de Franse Tael niet meer hooren spreecken; en een Duytsch Overste sou haest om hals gebracht zijn, om dat hy in 't inkomen van de Poort tot Franckfort Fransch sprack. Het was nu so verre by de Duytsche, dat die een Frans- | |
| |
man doodt sloegh, sich inbeelde aen geheel Duytslandt een dienst te doen.
Zoon. Dese bitterheyt maeckte dat de Duytsche Vorsten nu beter uyt hare oogen quamen te sien, om sich door de Fransen niet langer te laten bedriegen.
Vader. Het was oock al hoogh tijt: want de Fransen hadden de Maes, den Rhijn, de Moesel, en de Mayn, de voornaemste Rivieren van Duytslandt meest al in haer gewelt gekregen; en de Koninck van Vranckrijck met sijn Leger in Lotheringen gekomen, heeft door sijne troepen het Opper- en Neder-Elsas geweldig doen overlopen, en gantsch uyt-geput. Ondertusschen heeft hy met list en swaer dreygen thien Steden aldaer weten in te krijgen. De Stadt Colmar eenige Gedeputeerden aen sijne Majesteyt in 't voorby trecken nae Brisack gesonden hebbende, so had hy de selve niet eens willen aensien, veel min ter audientie laten komen, waer op de selve Stadt t'eenemael gedemanteleert is geworden. De gantsche Burgery, in vijf duysent mannen bestaende, heeft hy tot het mergh toe doen uyt-putten; soo dat die goede en neringhachtige Stadt op sulcken voet geen half jaer kon staen blijven, maer de Burgers, die groot van middelen plachten te wesen, stonden van honger te sullen moeten vergaen. De arbeyts-lieden, of dagh-looners niets hebbende als uyt de handt in de mondt, moesten yder vijf of ses Soldaten herbergen en de kost geven. Schellestadt heeft mede sijne wallen sien afwerpen, en de Burgery wiert daer oock ontwapent, en voorts ellendigh geplaeght en uyt-geput, soo dat haren deerlijcken toestandt niet genoeghsaem was uyt te drucken.
Zoon. Is dat niet verkeerdelijck gehandelt voor een Monarch, die meerder Landen en Volckeren soeckt onder sich te brengen, wanneer hy alle de gene, over welcke sijne macht sich komt uyt te strecken, in de grondt wil laten bederven, en op het ellendighste doen plagen, waer door hy andere voorts een afschrick van sijne heer- | |
| |
schappye krijgen doet, die sich dan op het alderbitterste tegens hem stellen, en niet alleen hem beletten verderen voortganck in sijne overwinningen te doen; maer selfs het daer toe soecken te brengen, dat sijne macht vermindert, hy alle sijne voorgaende overwinningen en glorien weder sou moeten missen: daer hy andersints met d'overwonnene sachtelijck te handelen, en haer onder sijne beschermingh geluckigh te maecken, sijne Victorien noch krachtig voort setten, en de reets verkregene Landen en Volckeren gerustelijck behouden sou konnen?
Vader. Ja een Vorst heeft sonder tegenspreken het best voor, wanneer hy sich liever bemint, dan gevreest soeckt te maecken: doch daer zijn 'er die weynigh vragen of sy gehaet worden, als sy slechts sich konnen doen vreesen: en 't schijnt dat de Koninck van Vranckrijck over het Christenrijck selfs een Turckse slavernye soeckt in te voeren; dewijl hy niet alleen sijne Landen en Onderdanen door een onbepaelt gesagh weet te dwingen, haer vryelijk te bederven en gantsch uyt te putten; maer oock sijne Nabueren, en andere vrye Staten en Vorsten sich na sijne wencken tracht te doen schicken.
Zoon. Ick vertrouw vast dat hy daer in geen geluckigh eynde sal bereycken.
Vader. Nochtans gaet hy soo al voort, en die sich tegen hem willen stellen, soeckt hy geheel uyt te roeyen. Een plaetsjen in 't Franse Comté, Chef genaemt, hebben de Fransen gantsch uytgeplundert; en alsoo 't volck sich uyt een Kerck seer wel defendeerde, hebben sy daer den brandt in gesteken, en het volck en al verbrandt, om dat sy negen Fransen hadden gedoodt, en ontrent dertigh gequest.
Zoon. Gy mooght, Vader wel seggen, dat sy noch al voortgaen; want men hoort niet dat hare wreetheyt of baldadigheyt ergens vermindert wort.
Vader. Dat is wel seker. Het leger des Hertoghs van Luxenburgh met de troepen des Graefs van Schomberg
| |
| |
versterckt, had in January laestleden tot Gembloere en de Dorpen daer ontrent geweest, en de lieden te dier tijdt tot de grondt toe geruineert, hebbende 't Volck alles uytgestaen, wat men van baldadige soldaten verwachten kon: want sy hebben de Vrouwen en Dochters geschoffeert, de mannen met de voeten tegen 't vyer gelegt, en soo de selve verbrant, om haer gelt te bekomen.
De Fransen om haer lust volkomen te versaden,
Doen tegens 't heete vuer de man sijn voeten braden,
Niet slimmer heeft Barbaer met Christ'nen oyt geleeft,
De wraeck vervolgh die geen die sulcks bedreven heeft.
't Gene sy van 't Graen niet konden besigen, hebben sy voor de voeten van de paerden geworpen; soo dat alle de straten met graen en hooy vervult waren, zijnde van de huysen niets dan de mueren overig gebleven: ja de Kerck is niet dan tot seer hoogen prijs blijven staen. Het volck in de Dorpen onderweeghs, hebbende dese gasten niet durven verwachten, hadden hare beesten en paerden in twee kleyne bosjes daer ontrent doen brengen; maer de Hertogh heeft die daer doen uyt halen en plunderen, niet tegenstaende dese lieden Contributie betaelden.
| |
| |
Zoon. Kan men dan wel anders oordeelen, of de Fransen leggen gantsch daer op toe, om alles te verwoesten?
Vader. Hare grouwelen en onmenschelijcke wreetheden zijn sonder eynde. Het Fransche Guarnisoen van Belfort vervoeght met eenige troepen die in der Elsas in-gequartiert waren, t'samen ontrent 500. ruyters en 1000. mannen te voet uytmakende, hebben het dorp Arsy, vier uuren van Montbeliart gelegen, bestaende in weynige huysen, sonder Kasteel, noch van geene mueren versien, gesocht t'overvallen; maer de ruytery, die eerst daer voor quam, de passen rontom met goede pallisaden beset, en de gantsche manschap met goet geweer versien vindende, wierden door het geduerigh vyer geven der Inwoonders, genootsaeckt van hare paerden te stijgen, en de plaets met goede order te bespringen, tot dat het voet-volck by haer quam, en de palissaden op soo vele plaetsen te gelijck aengetast wierden, dat de Inwoonders gedrongen waren, op de bequaemste voet al vechtende, en als brave soldaten naer het Kerck-hof de wijck te nemen, alwaer hare vrouwen, kinders en goederen gevlucht waren, en sy sich soo langh verdedighden, tot dat haer kruyt en loot geheel was verschooten. Naderhandt begaven sy sich op den tooren, waer uyt sich met het af-werpen van steenen noch soo langh verweerden, tot dat de Fransen, na 't verlies van haren Oversten, met noch twee hooge Officieren, en meer als hondert gemeene Soldaten, gelijck als rasende den brant staken in twee-en-dertigh huysen, en in de Kerck, die sy met hout en stroo gevult hadden; waer door dese ellendige Boeren, met Vrouwen en Kinderen, meest om hals zijn geraeckt, zijnde naer het ophouden van den brandt, hondert en ses-en-twintigh verbrande lichamen gevonden, waer onder verscheyde Vrouwen met hare Kinders in de armen; soo dat de Turcken selfs geen meerder wreetheyt souden konnen bedrijven, als | |
| |
dese Soldaten van den Alder- christelijcksten Koninck hebben gedaen: doch sy hebben dat selvige niet seer goet koop gehad, alsoo daer van noch wel vier wagens met gequetste Officieren, behalven de gene, die sy te vooren begraven hadden, wegh gevoert wierden: en naderhandt maeckten de Boeren noch de passen in de bosschagies over al beset te houden om op de Fransen te passen, en haer het weder keeren te beletten.
Zoon. Die grouwelijcke wreetheden konnen seker niet verdragen worden; waerom het niet vremt is, dat de lieden allesints geweldigh op haer verbitterden: ja ick geloof selfs, dat het soeter is, in het wreken van sulcke schrickelijcke geweldenaryen om te komen, als in diergelijcke ellenden langer te blijven leven.
Vader. In sommige Steden, die noch geen geschil met Fransen hadden, waren de Inwoonders soo seer op de selve verbeten, dat de Overigheyt moeyte genoegh had om ordre te stellen, op dat de Fransen die daer binnen quamen, niet doodt geslagen mochten worden.
Zoon. Zijn'er noch al meer bysondere aenmerckens-waerdige saecken van haren leelijcken handel te verhalen?
Vader. Na dat de Fransche besettingh de stadt Tongeren in Luyckerlandt verlaten had, hebben den Raedt en de Staten van Luyck noch by hare Neutraliteyt blijvende, het geraetsaem gevonden, eenigh van haer Krijghs-volck daer in te senden, alleen om die plaets te behouden, en hare Borgers te bewaren van berooft en uytgeschut te worden; dewijle de Stadt open lagh, en de poorten en wallen ten dele uyt last van sijne Alder-Christelijckste Majesteyt te vooren af-geworpen waren: niet geloovende daer door eenige reden van klagen, of van wantrouwen aen de nabuerige Machten te geven.
Zoon. Hadden de Borgemeesters en den Raedt van Tongeren, sulcken bescherming harer borgeren, oock by de Staten van Luyck niet met een Versoeck-schrift ver- | |
| |
socht? En wat quaet konden onzijdige lieden doen, met sich, tegen de moetwil der Soldaten te willen beschutten?
Vader. Ja dat was wel ernstelijck van haer versocht. En de Heer de Carrieres, Staets-dienaer des Konincks van Vranckrijck by die van Luyck, had oock eenige dagen te vooren aen een Raets-heer aldaer geseyt, dat sijne Majesteyt wel te vreden sou zijn, of schoon daer eenigh krijgs-volck gesonden wiert, en als sy daer na toe souden trecken, quam hy by den grooten Majoor, en seyde hem, indien men krijgs-benden binnen Tongeren sondt, dat die alle souden in stucken gekapt worden, sonder eenige redenen daer meer van te geven: en daer na heeft hy aen den Raedt van de Vorst, noch aen den Raedt des Oorlogs niets daer tegens vertoont; waerom niet nagelaten wiert, de selve daer in te senden.
Zoon. Hebben dan de Fransen dit soo qualijck opgenomen, en wat is doch hier over geschiet?
Vader. Twee dagen daer na quamen eenige troepen uyt Maestricht en van elders daer ontrent, die sich 's morgens ten negen uren op een hoogte in slag-orden, een kleyn half mijl van Tongeren vertoonden. Daer op naderden eenige Officieren half weegs aen de Stad, sonden een Trompetter aen de Mastrichtse Poort, die na driemael Trompet gesteken te hebben, seyde; dat de Heer Commissaris Erant eyschte met de Magistraet te spreken van wegen den Heer d'Estrades, en vervolgens de Luycksche Collonel Jaymaert buyten de Poort gekomen zijnde, soo seyde hem die Commissaris, dat hy wegens den Graef d'Estrades quam, om drie duysent Voet-knechten en duysent Paerden in die stadt te doen logeren, en in geval van weygeringh, dat hy haer den oorlogh aenseyde; en de Collonel geantwoort hebbende, dat hem last was gegeven die plaets tegen alle Machten te beschermen, en dat hy selfs daer in moest logeren, boodt hem nochtans aen veertig of vijftig man- | |
| |
nen te gelijck daer in te laten, om haer te verversen, 't welck de Commissaris weygerde, seggende dat men met gewelt daer sou inkomen, en dat de Ruytery daer nu al was, die van het voet-volck gevolght wiert, en daer op gingh hy heen.
Zoon. Die men dus bejegent, schijnt men voor geen Vrienden noch Onzijdigen, maer slechts voor Vyanden te houden: doch hoe is dit al voort gegaen?
Vader. Ontrent de middagh quam de Heer van St. Reux oock voor de selve poort met een Trompetter, en na gelijck den eersten, d'uytroepingh gedaen te hebben, seyde hy tegen den Collonel Jaymaert, dat hy van den Graef d'Estrades gesonden was, om aen hem't gevaer te vertoonen daer hy sich in begeven gingh, en indien hy 't uytterste verwachte, dat hy sijne eere en leven verliesen sou; en dat hy sich verwonderde hoe soodanigen krijgs-helt, sich wilden open geven, in soo geringen plaets als Tongeren. Maer de Collonel Jaymaert geantwoordt hebbende, dat hy daer in verbonden was, en door last gesonden, en dat hy sijnen plicht moest voldoen, soo keerde oock de geseyde St. Reux te rugh, na gebeden te zijn aen den Graef d'Estrades te seggen, dat hy niet meer wilde naderen, anders dat men gedrongen sou zijn vyer te geven: selfs de Collonel tijt ge-eyscht hebbende, om sijne meesters tot Luyck daer van te konnen onderrichten, en antwoort ontfangen; soo wiert hem geseyt, niet gelooft te worden, dat hy dien tijdt soude hebben.
Een weynigh na dat de Heer van St. Reux weder by die benden gekomen was, begonden sy na de Stadt toe te setten, en vertoonde sich in slagh-orden tegen over de twee bressen onder 't Kanon, en ter selver tijdt sonden sy 30. of 40. voet-knechten uyt, die tot op een Musket-schoot aen de Stadt quamen, en in d'aerde begonnen te graven op de wijse van een beschansingh. Terstondt staecken die van de Stadt vyer in 't Geschut, en de musketten deden oock hare werckingh, waer door die | |
| |
geseyde dertigh of veertigh voetknechten de vlucht namen, en de troepen weken oock achter de hooghte. Doen quam seker Vaes na de Stad, die versocht hebbende met den Collonel te spreken, hem seyde, dat de Graef d'Estrades vastelijk in de Stadt wilde komen, waer op de Collonel antwoorde, dat hy bericht daer van aen sijne Oversten binnen Luyck had gesonden, en dat hy hoopte dat men hem den tijdt soude geven, om de antwoorde daer over te verwachten. Anders indien men hem gewelt deed, dat hy gehouden was sich te verdedigen; waer op die geseyde Vaes weder keerde na sijne benden.
Maer ontrent ten drie uuren quam hy weder, en op het Stadthuys gebracht zijnde, verhaelde hy in tegenwoordigheyt van de Magistraet, dat het de laetste mael was, dat de Graef d'Estrades de Stad deed opeysschen, en dat men niet meer dan een uur had om sich te beraden, en dat 'er daer na geen quartier meer sou wesen: maer de Collonel antwoorde, dat hy sijne plicht moest voldoen; en daer op gingh de geseyde Vaes weder heen.
Zoon. Hoe kon doch dese rechtveerdige verdediging verdienen, dat die Stadt geen quartier meer mocht hebben?
Vader. Het blijckt dat de Fransen dit soo verstonden. Ondertusschen liet men niet na somtijts uyt de Stad te schieten, en sulcks om te beletten dat de Fransen niet meer souden naderen.
Ontrent ten ses uuren 's avonts, quamen de Fransen voorsien met Granaten, en oock met Vyer-wercken, die sy aen eenige Poorten van de Stadt besteeden, en begonde te stormen, 't welck ontrent twee uuren duerde, tot dat naer een dapper tegenstandt, sy de besettingh overweldigden en de Stad stormender handt innamen, in dat woeden alles neder maeckende wat sy ontmoeteden, soo van Officieren, Soldaten, Burgeren, en van eenige Priesteren en Vrouwen, selfs de huysen open brekende en geheel beroovende, vernielende en verderven- | |
| |
de 't gene sy niet konden wegh dragen. Dit duerde van acht uuren 's avondts, tot 's anderdaeghs 's morgens ten thien uuren, met allerhande baldadigheden, niets gespaert hebbende, de Kamer en de Stadts-schriften der Schepenen, de gewonelijcke plaets des Gerichts, noch selfs de Kercken en Kloosters; onder andere dat der Dominicanen, 't welck sy gants uytgeplundert hebben, met alle het gene daer in gevlucht was, soo van geldt als van huysraedt: zijnde selfs met hare paerden in de Kerck gereden tot aen het Heylighdom, waer uyt sy de Kelcken mede genomen hebben, die door geldt gelost wierden, de kleedingen en vercierselen, Kerck-gewaden dienende tot den Godtsdienst, en daer-en-boven de persoonen mishandelt die daer in gevlucht waren, soo Vrouwen, als Dochters, die volkomen beroovende van alle het gene sy hadden.
Sy hebben oock de groote Kerck niet verschoont, daer sy door gewelt met den Degen in de vuyst, en brandende lonten zijn in-gekomen, en musket-schooten gelost hebben tegen die daer in gevlucht waren, welcke sy uyt-geschut en mishandelt hebben, soo wel vrouwen en dochters, als Priesters en wereltlijke mannen, met houwers en hellebaerden alle de koffers in stucken geslagen en geopent hebbende die daer gevlucht waren, en mede-genomen alles wat sy daer in vonden, selfs een Priester gequetst hebbende aen de voet van het Autaer, daer die geseyde Priester na toe was geweken om sijn leven te behouden, 't welck soodanigen schrick heeft gemaeckt, dat eenige van die geseyde gevluchten door seer hooge glasen sich uyt de Kerck hebben geworpen, en soo de beenen gebroken.
's Anderdaegs als de eerste uyt de Stadt waren getrocken, zijn 'er noch andere met groot getal in-gekomen, soo Ruyters, als Voet-knechten, om de wacht te houden over de gene die in de Mijnen arbeyden, om alle de Poorten der Stadt te doen springen, die daer in | |
| |
noch 5. dagen zijn gebleven, en aen welcke die geseyde Stadt noch gedwongen is geweest, onderhout van Broot en Bier, Hooy en Haver te verschaffen; want sy uyt zijn getrocken, na de overige Poorten en Mueren te hebben doen springen, soo dat sy dese Stadt als woest hebben gelaten.
Zoon. O grouwel! wat wreetste vyanden souden het oyt erger konnen maken, en hebben sy dit aen Neutralen gedaen? hier uyt hebben de Heeren van Luyck wel konnen sien hoe veel van hare onzijdigheyt gehouden wiert, en dat indien het in de macht der Fransen stondt, sy selfs geen ander lot souden te wachten hebben. Maer wat is hier tegen van haer gedaen?
Vader. Het heeft geschenen, dat sy van hare Neutraliteyt wilden af-wijken, en sich in de Keyserlijke beschermingh geven; doch daer is noch niet op gevolght.
Zoon. Alle menschen sullen so doende tegen de Fransen verbittert worden, en dan sal haer eyndelijck d'ellende swaerst treffen die sy aen alle de Na-bueren veroorsaeckt hebben.
Vader. In de Spaense Nederlanden, wanneer die noch hare Vrienden en Bondtgenoten waren, hebben sy op haer doortrecken seer leelijck geleeft: want op den achthienden van Mey-maendt, des jaers 1673. quam d'Alderchristelijckste Koninck, met de Koningin, en sijn geheel Hof tot Rijssel, en van daer na Kortrijck, waer hy geheel sijn heyr had bescheyden, 't welck meest in het Dorp Harlebeke, anderhalf mijl van Kortrijck, sich legerde. De verstrooyde troepen legerde sich daer ontrent, en de Koninck sondt ordre aen den Baron van Bellem, en aen andere plaetsen, onder de Souvereyniteyt van Spanjen staende, en die aen de vaert van Gent na Brugge lagen, de Bruggen die men had af-gebroken weder op te maken, op de verbeurte van uyt-geplundert en verbrant te worden, dit was de eerste vyandtlijckheyt die dese Koninck tegen d'ondersaten van sijne Catholijcke Majesteyt begon.
| |
| |
Zoon. Hy wilde misschien van Spanjen de vrye doortocht na de grensen der Vereenighde Nederlanden hebben, die hy met gewelt heeft komen nemen.
Vader. Dese door-tocht had hem weynigh voordeel konnen geven, dewijl de grens-plaetsen der Vereenighde Nederlanden aldaer soodanigh bewaert waren, dat sijne Legers daer tegens niets konden ondernemen. Maer ontrent Brussel, en door 't Landt van Aelst treckende, hebben sy onderwegen so schrickelijck gerooft en geplundert, dat het verre de maet overtreft, van 't gene men in de selfste oorlogen voorheen tusschen Spanjen en Vranckrijck gebruyckt heeft.
Zoon. Dit kon niet minder dan groote ontsteltenis onder die lieden maken; dewijl sy reden hadden om van de trouwe der Fransen te twijffelen, die dan op 't Landt geen vrede meer onderhielden.
Vader. Ontrent Brussel, tusschen Vilvoorden en Mechelen, hebben de Fransen alle de Inwoonders van het Dorp Saveltem overvallen, terwijl men daer de Hoogh-misse deed. Sy plunderden allen, uyt namen het heyligh Ciborium, wierpen de Hostien daer heen, en droncken het selve malkander toe, gelijck oock uyt de Kelcken die sy mede genomen hebben: de vrouwen en dochters die sy vonden wierden niet verschoont. En dewijl de Staten van Brabant, en al 't volck hare klachten daer over deden aen Mevrou de Gravin de Montery, die tot Brussel gebleven was, om de lieden dies te meer aen te moedigen, soo geloofde sy sich verplicht haer beklagh daer over aen den Koninck van Vranckrijck te laten doen, die sich hielt als of hy geen kennis daer van hadt.
Zoon. Een loose streeck, t'ontveynsen 'tgene men niet kan verschoonen.
Vader. d'Ongeregeltheden, die de Fransen daer te lande bedreven, hadden de Brabanders in dier voegen aengeprickelt, dat men groote moeyte had om hen te | |
| |
beletten des Koninck versorgers aen te tasten, aen welcke men toe-gelaten had in de Stadt te komen, om voorraet voor het Konincklijck Huys te koopen.
Zoon. Sulcke ongeregeltheden en baldadigheden zijn seker onverdragelijck; en de volckeren moeten als wanhoopigh wesen, bysonderlijck als sy sien, dat sy gantsch bedorven en om hals gebracht worden, sonder sich te durven verweeren.
Vader. De Heer van Louvois sondt sijne bevelen door 't geheele Landt, even als of hy in Vranckrijck was: ja hy hielt in de Stadt van Hoey Post-paerden, en een Post-meester, om sijn onderlingh verstant tot Doornick op te rechten. De Gouverneurs der veroverde Steden op de grensen, sonden dagelijcks hare bevelen in de Dorpen des Konincks van Spanjen; en op de minste weygeringh deden sy die uytplunderen, even gelijck men in den tijdt van de swaerste Oorlogen plach te doen. En als de Koninck van Vranckrijck Maestricht had belegert, sond hy noch sijne bevelen aen de volcken van 't Landt van Luyck, om twintigh duysent boeren met haer geweer en gereetschap te doen komen, en in de wercken aldaer te arbeyden. De Gesanten van dat Landt quamen wel by hem, om te vertoonen, dat dit tegen 't recht van Onzijdigheyt streedt; maer hen wiert geantwoort, dat 'er geen Neutraliteyt meer was; dat men die niet met Vranckrijck stondt daer tegen achte, en dat men den Koninck wel moest gehoorsamen.
Zoon. Dus siet men klaerlijck, dat sy soo wel over vrienden als vyanden wilden heerschen; en dat 'er niet overigh is, als met alle macht sich tegen de selve te stellen, of anders ons al t'samen gewilligh onder haer jock te begeven; 't welck voor redelijcke lieden met recht gantsch onverdragelijck gehouden moet worden.
Vader. En of schoon allesints dagelijcks soo veele grouwelen, wreetheden, baldadigheden en moetwilligheden voor yeders oogen bedreven zijn, ja de Steden en | |
| |
Dorpen, en 't geheele Landt de merck-tekenen daer af dragen, die de toekomende eeuwen naeuwelijcks sullen konnen uyt-wisschen, nochtans is 'er onder haer noch een Godts-geleerde gevonden, die so veel onbeschaemtheyt getoont heeft, dat hy de werelt wilde doen geloven, dat de Franse soldaten in ons Landt als Capucijnen of Carthuyser Monnicken geleeft hebben, en die heeft in een laf, oneerlijck en erbarmelijck gedicht, Hollandt tot sijnen Koninck met dese woorden durven doen spreken:
Ghy doet u in d'overwinningh soo beminnen, als ghy u in 't midden der strijden doet vreesen. Ghy bepaelt uwe soldaten tot rechtveerdige daden. Sy trachten niet soo seer na roof, als na eer en glorie. By u is aen de baldadigheyt niets geoorloft; en ick heb onder uwe oorlogs-lieden, die onder uwe bevelen staen, d'ongeregeltheyt der oorlogen niet gevoelt: want ghy verre, van de neergeworpene volken overlast aen te doen, toont gy u altijt in 't midden van mijne Landen, een meester der Verwinnaers, en een Vader der Verwonnenen.
Zoon. Foey! wat kan 'er grouwelijcker gevonden worden, als het slaefachtigh en stinckent gevley van een man, die noch den naem van een Godts-geleerde wil voeren, daer hy sijne schande en bedrogh voor de oogen van al de werelt ten toon stelt; en als een openbaer lasteraer, sich betoont niet te weten, wat hy aen de eerbaerheyt en waerheyt schuldigh is.
Vader. Nu mogen alle mijne waerde Hollanders wel oordeelen, of men seggen mach dat de Franse soldaten, d'Officieren, en selfs de Staets-dienaren, in de uytvoeringh van de voornemens des Koninghs van Vranckrijck, de Inwoonders der veroverde Lantschappen, en bysonderlijck die van Utrecht, soo wel gehandelt hebben, dat men hem een Vader der verwonnenen sou mogen noemen.
Zoon. Het is wel wijdt van daer: doch dewijl wy nu den goeden Godt mogen dancken, van dese pesten uyt | |
| |
ons waerde Vaderlandt quijt geworden te zijn, soo verhaelt my noch vorder hoe sy noch eyndelijck zijn heen gekomen.
Vader. Na dat sijne Konincklijcke Hoogheyt de Prins van Oranjen, (wien Godt tot een rechten Beschuts-Engel heeft laten gebooren worden; dien d'Almachtige een langh en geluckigh leven wil verleenen, onder wiens bestieringh wy hoopen en vertrouwen een nieuwe Gulde Eeuw over ons lieve Vaderlandt te sullen sien opgaen) de stadt Naerden, op den 13. September 1673. tot sich weder over te geven gedwongen had, en met sijn Leger door Brabant over Venlo in Gulickerlandt en Keulslandt getrocken was, daer hy de steden Breul, Lechnich, Kerpen, en Rhijnbach, en naderhandt met de Keysersche vereenight, de stercke stadt Bon heeft ingenomen, soo konden de Fransen wel sien, dat het haer langer op onsen Bodem niet veyligh sou wesen, en daer op hebben sy onse Steden beginnen te verlaten.
Zoon. Hier in heeft sonder twijffel die glorieuse Koninck van Vranckrijck geweldigh sijne swackheyt ondeckt; en gelijck hy seer weynigh eere heeft behaelt met de selve in te nemen, soo is hem geen kleyne schande op den hals gekomen van deselve te hebben moeten verlaten.
Vader. Sy hadden alle haer volck doen wel in de boven-plaetsen van nooden, als Rhijnberck, Wesel, Schenkenschans, Nimwegen, en andere. Dierhalven trocken sy eerst uyt Woerden (na eenige tijdt grooten toestel met het packen van hare Bagagie, Roof, en Ammunitie, gemaeckt te hebben) die arme Inwoonderen noch een sware brandtschattingh af-perssende, welcke sy de helft gereet, en d'andere helft binnen eenigen tijt moesten betalen, en dus voerden sy alles met twaelf stucken geschut, nevens haer Magazijn, onder een goet geley naer Utrecht. Aldaer aengekomen vonden sy die Fransen oock besich met packen en sacken: de ongelooflijcke menighvuldige bagagie van den Prins van Condé, Hertogh | |
| |
van Luxenburgh, den Heer Stouba, en den Intendant, wiert te water na boven gevoert, met wel 300. platboomde Schuytjes langhs de krommen Rhijn, zijnde onder 't goet van den Intendant, veel van de kostelijcksten huysraet der uyt-gewekenen, waer van een Jode daer toe expres van Franckfurt gekomen, groote menichte gekocht had, en de rest heeft hy voor een vierde part van de waerde by de eygenaers laten inlossen. Dit uytvoeren duerde veerthien dagen lanck, en ten laetsten zijn sy, met alle haer volck na insgelijcks sware brantschattingen van de geheele Provintie bedongen en ten deele ontfangen te hebben, van daer na Aernhem vertrocken op den 23. November, na dat het Sticht, van den 23. Juny des Jaers te vooren, onder de harde heerschappye der Fransen gesucht had, hebbende die lieden, behalven het missen van hare Vryheyt, door een slaefachtige en kostelijcke inquartieringh, noch moeten opbrengen ondragelijcke lasten, die in gegeven gelde, behalven alle andere ontreckingen, de somme van 1668000. guldens uyt-maecken.
Zoon. Dat zijn seker ondragelijcke lasten, en het is naeuwlijcks te bedencken hoe de menschen aldaer het soo langh noch hebben konnen harden, dierhalven geloof ick, dat sy door dese verlossingh wel onuytsprekelijcke vreugden gevoelt hebben.
Vader. Ontrent de selve tijt zijn sy mede geweecken uyt Bommel, Grevecoeur, Harderwijck, Elburg, Steenwijck, Campen, Hattem, en meer andere plaetsen, hebben de Borgers ten laetsten toe met allerhande sware onverdragelijcke lasten en af-persingen geplaeght; van die alle noch Ostagiers mede nemende, om een goet deel van de brandtschattingen, die sy niet gereet konden bekomen, oock naderhandt te mogen ontfangen.
Zoon. De Vryheyt is meer waerdig als alle het gelt; en ick leer, dat men eenen vluchtenden en af-wijckenden vyandt selfs wel een goude brugh dient te maken; want | |
| |
als de Landen weder in rusten zijn, hoop ick dat de lieden binnen korte jaren hare schaden sullen boven komen.
Met haer geroofde buyt gaen sy uyt Hollandt loopen,
En 't geen haer niet en dient verbranden s' of verkoopen:
Sy meenden in die tijdt verdelgen 't heele Landt,
Doch Godt heeft haer gestuyt door sijne stercke handt.
Vader. De Hertogh van Luxenburgh uyt de Nederlandtsche plaetsen een goet leger ontrent Rhijnberck en Nuys versamelt hebbende, dat van vijf duysent paerden, en veerthien duysent voet-knechten gerekent wiert, is in 't begin van December van daer op-gebroocken, met alle den roof die sy hadden konnen mede nemen: en in dit op-trecken hebben sy noch het Kasteel en de Heerlijckheyt van Ysu geheel uyt-geplundert, en sonder aensien van persoonen alle de menschen naeckt uyt-geschut, en ellendigh mishandelt. Sy namen haren wegh over de Revier de Roer door 't Landt van Gulick na Maestricht, en van daer door Luyckerlandt; waer sy door de vereenighde Legers onder den Prins van Oranjen en den Graef van Montery, ontrent het Swarte
| |
| |
water gestopt wierden; soo dat sy, om niet geslagen te worden, weder moesten af-sacken, ondertusschen verscheyde plaetsen in 't Landt van Luyck geheel ruinerende, daer sy 't niet langh konden herden, om dat 'er niets meer te krijgen was, en keerden weder na Maestricht, daer sy meest alle hare Bagagie verkochten. Ten laetsten is dit Leger, van alles gebreck krijgende, beginnen te scheyden, treckende een deel binnen Maestricht, een deel na Maseyck, een deel weder na Wesel, en andere na diversche plaetsen; zijnde door verloopen en anders geweldigh versmolten.
Zoon. Sy meenden licht in Vranckrijck meerder dienst te sullen doen, met hare Krijghs-macht aldaer te verstercken; doch dit is haer voor soo veel misluckt, en dus hebben sy al haren roof oock niet wel konnen wech krijgen.
Vader. Eenige troepen onder den Maerschalck d'Humieres, hadden in 't Landt van Gulick eenige Meyers-hoven by het Dorp Mechem gantsch afgebrant, aldaer groote ruinen aenrechtende, met alles te verwoesten: en in 't Landt van Limburgh hebben sy de Heerlijckheydt van Reymersdael t'eenemael uyt-geplundert, of schoon die sich met 250. Rijcksdaelders vry gekocht had. En noch onlanghs heeft het Leger des Maerschalcks van Turenne, in de Pfaltz, tusschen Heydelbergh en Fredericksburgh, alle de Dorpen daer ontrent afgebrant, handelende met de arme Landtsaten slimmer als of sy op de grensen, by de Turcken woonden: andere Dorpen wierden gesommeert geldt op te brengen, en de kleyne Stedekens afge-eyscht 2000. Rijcksdaelders te betalen alleen om het schenden van Vrouwen af te koopen. En dies niet tegenstaende liet Turenne verluyden dat hy sijnen last nergens na op het scherpste vervolgde, moetende anders alles doen af-branden wat tusschen Manheym en Heydelbergh gelegen is.
Zoon. Dus blijven sy altijt de selfde, en hare wreet- | |
| |
heden, gierigheden, baldadigheden en trouwloosheden hebben geen eynde. Maer ick hoop dat het eyndelijck noch Godt sal verdrieten, van haer allesints soo schrickelijcke grouwelijckheden sonder ophouden te sien bedrijven; en dat sy, die 't verderf over soo vele onnoosele menschen gebracht hebben, ten laetsten het grontsop aller ellenden en verwoestingen selfs sullen moeten verswelgen, en uyt-drincken.
Vader. Na dat de Legers onder den Prins van Oranjen, en den Graef van Montery mede opgebroken en in hare guarnisoenen getrocken waren, is Luxenburgh met ontrent vijf duysent Paerden en veel van sijnen roof noch tot Charleroy aen-gekomen, treckende selfs voort na Parijs.
Zoon. Godt danck, dat wy van soodanigen Monster verlost zijn; en wy hoopen hem noch sijns gelijcken noyt meer in ons Landt sullen sien.
Vader. Daer na heeft den Intendant noch brieven van Brandtschattinge op de Veluwe en het Boven-Sticht van Utrecht uyt Aernhem gesonden, eyschende aldaer van verscheyde plaetsen een somme van ontrent veertigh duysent guldens, onder het dreygen van deselve, by gebreck van betalingh, door brant en plunderingh te sullen komen invorderen: doch aen dese kant is daer ontrent so goede voorsieningh gedaen, dat alle hare dreygingen van weynigh kracht zijn geweest.
Zoon. Sy waren immers over de Brandt-schatting met het Sticht van Utrecht geaccordeert, en wilden sy dan noch meer komen eyschen?
Vader. Sy sochten van allesints maer te trecken soo veel als sy konden, niet vragende, of dat schoon met de grootste onredelijckheyt geschieden mocht. En na dat sy die van Zutphen en Doesburgh met allerhande overlast langh geplaeght hadden, zijn sy ten laetsten met deselve mede over de brandt-schatting veraccordeert; en vervolgens daer uyt-getrocken, wanneer deselve met de groot- | |
| |
ste vreugde der Gemeente door Krijghslieden van onsen Staet beset zijn geworden. Van gelijcken is oock binnen Thiel geschiet, daer de Fransen eenigen tijt besich geweest hadden met de Fortificatien te slechten, en de poorten t'ondermijnen. De stercke Schans van St. Andries heeft het Fransch guarnisoen mede verlaten, hebbende de baracken verbrant, en de Fortificatien gantsch geslecht, wanneer sy na de Stadt Grave zijn op-getrocken.
Zoon. Dit gingh soo noch al redelijck heen, of schoon sy alle die plaetsen geheel uyt-geput en bedorven hadden: maer hoe heeft het sich noch al vorder toe-gedragen?
Vader. Aernhem was mede over de brant-schatting geaccordeert, en dies niet tegenstaende hielden de Fransen sich daer noch al langh besich, met de Stadt te verstercken, en twee halve Manen daer nieuw aen te leggen: doch de Magasijnen van Vivres en Ammunitie wierden allengskens naer Nimwegen vervoert, en de guarnisoenen soo veel als het mocht lijden verkleynt. De Steden Wesel, Emmerick en Rees, met de sterckte van Schenckenschans, wierden oock van Franse besettingen ontbloot, en aen Brandenburghse volckeren ingeruymt: en van alle dese t'saem getrocken guarnisoenen, wiert ontrent Nimwegen, door den Maerschalck d'Humieres, een Leger versamelt, dat hy aldaer sich deed nedersetten; en daer op is de Marckgraef van Bellefons in sijn plaets den derden April tot Aernhem aengekomen, na wiens komste alles tot den optocht vervaerdight is geworden, die kort daer op stondt te volgen.
Ondertusschen hadden sy noch sterck aen de Fortificatien van Nimwegen laten arbeyden: maer na dat de Bisschop van Munster sijn Verdrag met de Keyser en de Heeren Staten gemaeckt had, en sy nu voorsagen, dat de Keurvorst van Keulen hem oock haest stont te volgen, wiert de arbeyders aldaer aengeseyt, van met dat wercken op te houden; en ordre gegeven, dat men de Sche- | |
| |
pen van Zutphen gekomen, voort sou leegh maken; en daer na wierden honderden musketten, furket-stocken, kogels, bomben, en morgen-sterren in 't water geworpen: alle het pael-werck, dat tot versterckingh der stadt daer was gebracht, is oock in de Wael gesmeten; en daer na wiert het kanon van de wallen gehaelt. Sy brachten veel kanon, bus-kruydt, en bossen lont aen de Haven, om na de stadt Grave te vervoeren.
Zoon. O wat moest dat aengenaem voor de langh verdruckte en swaer geplaegde Inwoonders zijn, de toe-bereytselen van het naken harer verlossingh te sien!
Vader. Ja op May-avont bracht men haer de blijde tijdinge, dat het Franse guarnisoen uyt Nimwegen soude vertrecken: insgelijcken die van Aernhem, nemende haren wech over den Rhijn by het Tol-huys na Wesel, van waer vorder de revier passeerden, om na Rhijnberck te trecken, waer de generale rendevous van alle die troepen gestelt was. De guarnisoenen uyt Deventer en Schenckenschans zijn mede daer by gekomen.
Na dat sy uyt alle plaetsen van Gelderlandt en Kleef getrocken waren, latende haer meeste Geschut, Ammonitie, en Bagagie binnen de stadt Grave, welcke sy voorgaven ten uyttersten voor de Konink te willen verdedigen, soo zijn sy t' samen geruckt na Nuys, van waer over de Roer een brug geslagen zijnde, sy na Maestricht zijn getrocken.
In dese optocht hebben sy het stedeken Erkelens besprongen, en na den derden storm ingekregen en geplundert: daer in lagen niet meer als 50. Spaense soldaten en eenige boeren: maer daer was vry veel graen binnen: alom presten sy karren, om haren roof wegh te voeren, wanneer sy dat selve Stedeken weder verlieten, en optrocken door 't Landt van 's Hertogenrade, tot in dat van Valckenburgh, daer sy voor eerst haer hooft-quartier namen.
| |
| |
Kort daer aen heeft Bellefons het sterck Kasteel Argenteau met accoort ingenomen, en ruckte daer op terstont voor Navagne, dat hy naer eenige dagen heeft vermeestert.
Zoon. Het is vremt, dat sy even soo vele en seer stercke plaetsen hebben verlaten, en nu weder andere geringer soecken te bemachtigen.
Vader. Het was haer onmogelijck de plaetsen van onsen Staet langer te behouden, of alle Krijghs-volck dat sy daer in hadden, sou in kort lichtelijck verloren geweest zijn, maer door het innemen van de Sterckte soecken sy aen Maestricht wat meerder ruymte te geven, om dat beter te konnen bewaren. Ondertusschen wachteden sy door het Leger van den Prins van Condé versterckt te worden, die sich noch aen de Quartieren van Nyvelle onthielt, plunderende en bedervende alle de Dorpen die daer ontrent leggen, voornamelijck Treseni, alwaer sy verscheyde menschen de handen en beenen hebben af-gekapt, en de Vrouwen geschoffiert; soo dat Brabandt al seer veel had te lijden.
Zoon. Niet alleen Brabandt, na dat ick hoor, maer oock alle de Landen, die so ongeluckig geweest zijn, van de Fransen te moeten leeren kennen, hebben wel ongehoorde en onverdragelijke ellenden te lijden gehad: want nergens zijn sy gekomen, of hebben daer schrickelijke geheugh-teeckenen en bewijsen van haren grouwelijken handel na-gelaten.
Vader. Dat is wel waerachtigh: want wy krijgen noch nieuwe tijdingh uyt Trier, dat aldaer de grootste deerlijckheyt en ellende gesien wort die men sou konnen bedencken: ja de Cuthen en Noormannen, die daer voor desen wel deerlijck hebben huys gehouden, konden door haer ongeloof noch yets verschoont worden; maer dat een Christelijck heyr van den Alder-Christelijksten Koninck noch erger te werk gaet, en de reliquien der Heyligen, die de Barbaren noch verschoont hebben, soo mis- | |
| |
handelt, met voeten getreden, en hier en daer wegh-geworpen worden, is van een goet Catholijk sonder schreyjende oogen niet wel aen te sien. De Fransche Stadts-vooght, de Heer de Vignori, liet onlangs ter eeren van de Grave Tot, wanneer deselve door die Stadt na den Koninck van Vranckrijck trock, de Kerck van St. Paulus, die meer als derthien hondert jaren gestaen heeft, in de lucht vliegen. De Karthuyser Kerck, met de aenklevende gebouwen, is oock al in d'asschen geleyt, soo dat daer nu al vijf van de schoonste Kercken onder de voet leggen. De Kloosters van St. Maria en St. Matthijs was oock al aengeseyt, dat hare goederen hadden te vervoeren; soo dat die schijnen een gelijck lot te mogen verwachten. Een schrickelijck werck van den Alder-christelijcksten Koninck! en boven dit had de Stads-voogt noch last gegeven alle het graen en andere vruchten, twee mijlen rontom de Stadt af te maeyen en te bederven; op dat daer ontrent niet te krijgen sou wesen.
Zoon. O grouwelen der grouwelen! hoe kan een menschelijck hert soo wreet werden, dat het alles wil vernielen en verderven, sonder dat yemant daer van eenigh het minste voordeel of aengenaem vernoegen sou mogen trecken?
Vader. Sulcks doen dagelijcks de Koningen van Vranckrijck, sich niet houdende binnen de palen waer van de Propheet Samuel eertijts het volck van Israël bericht deed, wanneer dat een Koninck eyschte, haer seggende wat onthael sy van hem souden ontfangen; namelijck, dat dese Koninck hare Sonen sou nemen, om die te gebruycken in sijne heyren, in sijne wapen-huysen, en in sijne Landt-huysen; en hare dochters om sich van deselvige te dienen in sijn kamer, en in sijn keucken: dat hy thienden sou stellen op haer wijn, op haer koorn, en op haer vee; en dat het volck dan, uyt oorsaeck van de Koninck, tot Godt sou roepen; maer dat de Heer haer niet sou verhooren. En tot soodanigen verkeertheyt zijn sy | |
| |
vervallen, sedert dat men haer heeft doen gelooven, dat Godt de Volcken aen de Koningen gegeven heeft, in plaets van Godt eygentlijck de Koningen aen de Volcken geeft, doch in sijne gramschap. De Franse Koningen zijn niet vernoegt met hare onderdanen thienden te doen betalen: maer sy gelooven dat alle de goederen der ondersaten aen haer toe-behooren, en dat sy na haer believen met de selvige mogen handelen; gelijck sy in der waerheyt niet dan al te meesterlijck met deselve omspringen, door middel van de tollen en schattingen op de goederen, en van duysent andere belastingen, door welcke de Fransen tot d'uytterste ellende en armoede gebracht worden, en dat in 't midden van een Landt, 't welck van Godt met al het gene is gezegent, wat van de natuer tot noodtsaeckelijckheydt en vermaeck van de mensch voort-gebracht wort.
Zoon. Soodanigen Koninck, soodanigen Volck: als de Fransen by vremden de meester zijn, soo weten sy voor sich selven oock geen meerder vernoegen te vinden, dan dat sy middelen in 't werck stellen om die andere op het wreetste, bitterste, geringhste, en slaefachtighste te bejegenen, te plagen, en te quellen.
Vader. Sulcks hebben sy voorseker genoegsaem getoont: en ick sou noch wel meer grouwelen en wreetheden in verscheyde gewesten, en bysonder in ons waerde Vaderlandt, geduerende desen oorlogh gebeurt, hier konnen by brengen: maer my dunckt, dat de saken, die ick nu verhaelt heb, voor genoeghsame proef-stucken sullen dienen, om aen den Leser te vertoonen met hoedanige bloetdorstige en wreede menschen wy te doen hebben, die met hare uytterste besten poogen, niet alleen sich meester te maken van ons landt en goederen, maer oock dat selve van onse lichamen en geest te worden.
Zoon. Ick danck u van herten, eerwaerde Vader, van dat ghy soo vele goetheyt gehad hebt, om my van de grouwelen deses Fransen oorlog wat klaer t'onderrich- | |
| |
ten: want my niet aengenamers ontmoeten kan, als recht bescheydt te hebben van de dingen die te deser tijt in ons lieve Vaderlandt zijn voor gevallen.
Vader. Mijne dagelijcksche trouwhertige onderrichtingen en vermaningen dienen alleen, om u naer ziel en lichaem gestaegh geluckigh te maken; op dat ghy in alle voor-vallen u vroom, Godtsaligh, wijsselijck en dapper bestierende, hier in een gewenschte voorspoedige vryheyt soetelijck levende, met weldoen den Almachtigen Godt soud eeren, dienen en vreesen; en na desen door sijne onverdiende genade eeuwighlijck gelucksaligh zijn.
Zoon. Van die selve goddelijcke genade willen wy af-bidden, verwachten, hopen en vertrouwen, gelijk hy ons Vaderlandt menigmael, door groote wonder daden, met kleyne macht, uyt het geweldigh over-vallen van sware en machtige Vyanden gereddet heeft, dat die noch voort onsen Staet, onder het hooghwaerdigh beleyt van sijne Konincklijcke Hoogheydt den Prins van Oranjen, van alle geweldenaryen, verraderyen, en schelmse aenslagen sal bevrijden, ons en onse Landen behoeden, bewaren, en in volkomen vryheyt herstellen, met aerdtsche en hemelsche gaven rijckelijck zegenen, die gelooft en gepresen moet zijn in eeuwigheyt.
Vader. Mijne waerde, seer beminde Lants-genooten, siet wel toe, daer het aen u staet nu te kiesen. Godt heeft u goet en quaet, de vryheyt en de slaverny voor oogen gestelt. Hy wil voor het een u bewaren, en van 't ander u verlossen, soo ghy door een boose verhardingh u daer toe niet onwaerdigh maeckt. Hy toont noch aen u de selve roeden, waer mede hy somtijts uwe Voor-vaderen, en nu oock veele na-buerige Landtschappen gestraft heeft. Hy dreyght u noch met de selve plagen, daer mede hy eertijts de hardigheyt en wederspannigheyt van sijn Volck heeft gestraft. Gy sult sonder twijfel vergaen gelijck Jerusalem; ghy sult versincken gelijck Adama, en worden even als Seboim, indien gy geene vruch- | |
| |
ten draegt die de bekeering waerdig zijn. Doet de doodtslager, en de bloet-dorstige wech uyt het midden van u. Lijdt onder u de ergernis, en roepende sonden niet. Doet recht aen de Weduw, en verkeert niet het recht van het Wees-kindt. Verdelgt de wederspannige en oproerige. Betoont de gehoorsaemheyt aen uw Souvereyn, en aen de Overigheyt, die ghy hen schuldigh zijt. Eert en acht de Prins, die over uwe wapenen gebiedt, en die voor u strijdt. Vanght niet aen sijne wercken, of sijn beleyt regelen, of te hekelen, soo ghy u selfs de verkiesingh die ghy van sijn persoon hebt gedaen, niet wilt verwijten. Ghy soud geen beter verkiesing konnen doen. Hy heeft een kloekmoedigheyt die men eerder behoort te maetigen, dan aen te prickelen. Hy besit in den ouderdom van vier-en-twintigh jaren de voorsichtigheyt van een man, die in ervarentheyt tot den hoogsten trap is gestegen. Sijn oordeel blijckt in de verkiesingh door hem gedaen van de persoonen, die by hem zijn, en die hy, soo wel in saken van Staet, als van Oorlogh tot raetsplegingh en tot d'uytvoeringh gebruyckt. Hy is de gene die tot hier toe belet heeft dat ghy niet verdelght zijt, en die geduerigh voor u waeckt en arbeyt. Gy behoort u dieshalven te versekeren, dat hy alle aenstaende gelegentheden soo wel sal waernemen, dat ghy stoffe van te gelooven sult hebben, dat hy in sijn Persoon al het gene besit, 't welck ghy in sijne Voorsaten bemindt en verwondert hebt. Onderwindt u niet roeckelooslijck van de wercken te oordeelen, waer van ghy de oorsaek en bewegingen niet kendt. Perst hem niet, in soodanige gelegentheden de Krijghs-benden te doen op-trecken en bewegen, waer in hy de selve niet kan gebruycken, sonder die te doen overkomen. Hy is 't die gelijck een andere Bellerophon, dese Chimera, dit gedrocht, sal verwinnen en verdelgen, die 't Landt van sijne boose gedrochten sal suyveren, en die u in de schaduw van uwen Wijn-stock en Vijge-boom, vreedtsamelijck d'aengena- | |
| |
me vruchten van beyden sal doen genieten. Beklaegt u niet van dat ghy u Landt onder water gesien hebt; maer stelt u geduerigh voor oogen, wat ghy nu soud wesen, soo dit moortdadigh, onkuysch en vernielent Volck niet door een hooger macht was gestuyt. Den Haegh sou onder sijne puyn-hoopen begraven liggen. De Registers van de Greffie der Generale Staten, de Boecken en Registers der Staten van Hollandt, van den Raedt van Staten, van de Hoven der Justitie, van de Rekenkamers, en van d'andere Collegien souden heden niet meer dan stof en asschen wesen. De brandt van Swammerdam en van Bodegraven, die sijne vlam over 't geheele Landtschap vertoont heeft, en sijne voncken tot aen des selfs uytterste eynde heeft uyt-geworpen, en het bloedt, dat men daer heeft sien storten, en dat, soo wel als water, over uwe landen heen gevloeyt heeft, is slechts een vonckje en proefje van den brandt, die u sou verteert hebben, en van de moort en verwoestingh, daer men u noch mede dreyght. In d'algemeene wan-ordeningh, die door 't afwesen van mijn Heer de Prins van Oranjen allesints wiert veroorsaeckt, hadden uwe grootste Steden sich niet konnen verdedigen; en hare tegenstandt sou te vergeefs en onnut geweest hebben. Doet 'er uw voordeel mede, op dat ghy niet weder in een verwerringh valt, uyt dewelcke Godts goetheyt en barmhertigheydt alleen, die u niet geheelijck heeft willen laten ondergaen, u heeft getrocken. Aenmerckt dat ghy tegen seer swaer ontsaghelijcke macht hebt te strijden, die 't niet op eenige van uwe plaetsen gemunt heeft, of die sich met eenige Landtschappen vernoegen wil; maer die 't op uwe koophandel; op uwe goet, op uwe leven, op uwe Vryheydt, en op uwen Godtsdienst geladen heeft. Sy begeert, met de geheele omkeeringh van den Staet, d'ondergangh van alle de bysonder lieden, die sonder de selve niet konnen bestaen. Sy tracht daer een Carthago van te maecken, en wil | |
| |
u in de grondt verdelgen. Voorkomt die met u onder malkander in een broederlijcke vriendtschap en onverbreeckelijcke eenigheydt te verbinden; met u door een selfde moet en dapperheyt aen te manen, die u eertijts uyt soo veele rampen en tegenspoeden getrocken heeft, doen ghy den Vyandt in uwen boesem had, die in uw eygen Landtschap de wapenen voerde; en met vrolijck tot de tegenwoordige en persende nooden van den Staet op te brengen. Geeft mildelijck, op dat uwe beleyders middel hebben om de Krijghs-lieden te betalen, en gelegentheyt bekomen om machtig ter Zee en te Landt te wapenen, en het Krijghs-volck te doen bestaen, en de Capiteynen te verplichten hare Compagnien compleet te maecken, en de Soldaten in een strenge en naeuwkeurige tucht te houden: en op dat d'Officiers voor d'overlasten, die deselve souden konnen bedrijven, mogen instaen. Het weynige dat ghy geeft, sal behulpsaem zijn in het overige te bewaren: en indien ghy my gelooft, het gene dat ghy opbrenght, sal u niet te lastigh vallen, indien ghy besluyten kondt tot het gene te besnoeyen, dat 'er noch overtolligh is; ick segh niet in uwe overdaedt en dertelheyt, maer selfs in uwe gewoonelijcke kosten, in uw sleep en huysraedt. In plaets van u daer door in ongemack te vinden, sult ghy daer door gemackelijcker wesen, dan ghy nu zijt. Ghy sult uwe zielen in rust besitten, met d'overdaedt en verdorventheden van dese eeuw af te seggen. Ghy sult met een seer kleyn gedeelte van uwe goederen al het gene, dat Godt noch voor u bewaert heeft konnen vrykoopen; te weten de eer van uwe Vrouwen en Dochteren, uwe leven, en 't gene u waerder dan 't leven self behoort te zijn, uwe vryheydt, de besittingh uwer Kercken, en d'oeffeningh van uwen Godts-dienst. Dit is het eenigh middel om 't onweder, dat u noch booven 't Hooft rommelt, te doen bedaeren, en af te wenden. Dit is het eenigh middel om de zegeningh des | |
| |
Hemels op uwe wapenen, en op uwe persoonen te bekomen; en dit is het eenigh middel om de rust en vrede weder te verkrijgen, waer in alle uwe geluck op dese werelt kan bestaen, dewijl dan alle uwe Steden en Plaetsen in een overvloedige Koop-handel, en Neeringh, met groote voorspoet sullen mogen bloeyen, en ghy in de selvige vol weelden, vrolijck en vernoeght in uw Vaderlandt leven, aldaer onder uwen Vyge-boom den goedertieren Hemelschen Vader sonder op-houden eerende, dienende, lovende en prijsende, 't welck u tot de eeuwige gelucksaligheyt van 't andere leven kan en moet brengen. |
|