struiken; in ieder uitscheutje of pijpje groeien er - twee tot drie centimeters van elkaar - knopjes of knollekens, ieder met tien tot twintig kleine naaldebladjes, of nasseitjes bezet, lijk groene haartjes.
Zoohaast de plant een vuistje boven den grond is, schieten er fijne stengeltjes uit tusschen de naaldebladjes van iederen stamknop; deze vormen op hunne beurt nieuwe takkelingen, heel met groen haar bezet en zoo maakt de plant op haar geheel, een mooi ding uit, dicht begroeid met bleek-groen streuvelhaar en zwaar behangen met honderden bruinwendige klokjes, met evenveel groene knoppen de grootte van een speldekop en ook met honderden bloempjes, die eerst groen, dan geel en later wit blekken.
Spurrie is een geweldige zaadsmijtster, een hardnekkige opwasser en een taai ding om uit te roeien.
Deze plant is meest te vreezen in zomervruchten, waar ze een dak kan spannen, dat effen en gesloten, wassende vruchten beluikt.
Wanneer ze, bij voorbeeld in suikerijen gruisdik uitschiet en aaneenhoudend heur groene haartjes samenvlecht, tot een enkele groene oppervlakte, kan het soms voordeelig en ook noodzakelijk zijn, de zeis te nemen, al die vuiligheid boven de vrucht af te maaien, met rakels op hoopen te trekken en bij heele manden op karren te laden en van het land af te voeren.
Heel zeker kan de vrucht in die omstandigheden nooit mirakels meer doen; ze is immers te lang versmacht gebleven en de Spurrie is met een groot deel der messtoffen weg.
In droge jaren is dit onkruid nog al gemakkelijk uit te roeien, zelfs dan, wanneer het dicht en gesloten boven de vruchten schiet; dan valt men er eerst met de schaaf op, - tusschen de reken - en dan draait en keert men het afgeschaafde kruid met kortgetande rakels, tot het in de bijtende zon te spakeren ligt. Doch in natte botten blijft er niets anders te doen, dan al dien afgeschaafden bucht van de velden te dragen, anders schiet het weerom wortel en ligt het gekrinkeld en gekruld, immer voort te groeien, boven de vrucht.
Onder de bloemensoorten te lande, houdt men veel van kobben (Nigella Damascema) - en onder de kobben is er een heel fijn soortje dat, even als Spurrie met lange, smalle haartjes, of naalden, heel dicht begroeid is. Deze soort van kobbe noemt men te lande: ‘Meisjes-in-'t verstreuveld-haar’.
Als het daghuurvrouwvolk nu in natte zomers met de inééngegroeide Spurrievelden te kampen heeft en toch altijd even ver blijven en altijd te herbeginnen hebben en er geen lucht door zien, dan worden ze weleens kwalijk gezind en eindigen met te ketteren:
'k Wilde dat Pietje Lucifer al die vervloekte meisjes-in-'t verstreuveldhaar naar de helle sleepte!