Twee Schetskens.
I Ellende.
Over de bree bane, trakelt een schamel getrek.
Een oud, zeer oud peerd, met bloote plekken op zijn vel, ligt vastgesnoerd tusschen krakende tremiën en stapt onvast voort op de wankelende pooten. Zijn neerhangende kop slingert weg en weer en door de wijd-opengetrokken neusgaten, blaast het, jaagbalgend, zijne moeheid en zijn uitgaande leven.
Een schuddend gedoef, ruttelend en piepend, dokkert achter hem op den weg, en 't waagt, lutselend, op en neer als eene overgroote wieg.
De wielen zinken weg in de diepe karresporen, en bij iedere stoot schokt het kermiskot eendelijk om te breken, en kraken de planken, die in de voegen lutteren, wijl van onder eene roestige asse piept en schreeuwt als genepen, door ongekende pijnen.
Traag, gemeten, als telde hij zijn stappen, tert de kermisvent naast zijnen waggelenden wagen. Een kort uitgedoofd pijpke steekt hem in den mond. Nu en dan snokt hij aan 't leizeel: ‘Ju! lutte! ju...u!! en zijn zware stok dien hij in de hand houdt, dokt hard, met eenen matten klank op de uitspringende knoken van het dier, dat een oogenblikje uit zijne suffigheid opgaat, zijne pooten vasterscherrelt en met vernieuwden moed zich aan 't trekken zet.
Achter aan den wagen steekt een wijf uit alle macht op het berd. Haar hoofd zit in eenen vuilen doek waaruit tressen haar hangen en in het wezen slingeren.
Haar rokken vendelen om haar naakte beenen, en haar bloote voeten prenten voortdurend, met gelijken gang, in de aardkluiten van den weg.
Van achter in 't gelent gaapt een klein vensterke.
Een schuchter kinderkopje, met mat-bleek-wezentje, ligt op het raamke en staart, triestig in de kalme wijdte.
Een droeve trek rimpelt het gezichtje:
- ‘Moedere... 'k heb zoo'n honger...
't Wijf kijkt niet op...
Weer smeekt het, weenend:
- Moedere... mag 'k een stuitje hèn?... moedere?...
Door de stille lucht vloekt ze nu ineens hare leelijke kwaadheid:
- ‘Hou-je smoel, kattejonk; en duikt je tote!...’
De man snokt nog harder, 't peerd trekt onverpoosd, 't wijf ligt weer te steken aan den wagen... alleen het kinderkopje is van voor 't raamke verdwenen... en over de bane trakelt het oud getrek naar 't onbekende...