Twaalf schadelijke Planten.
VII
Dauwkools of Auwdauw (Antripex hastata).
Spreken we nu over een engel van braafheid, al is hij ook een onkruid.
De dauwkoole is een echte akkerplant en groeit overal, heel Vlaanderen door; doch om haar in groei en bloei en gansche bestaan, in ziel en lichaam te bestudeeren, moet men haar op de vlaschaards zoeken. Vooreest dient er geweten, waarom deze plant dauwkoole genoemd wordt - en de uitleg is gemakkelijk.
Ze wordt koole genoemd, omdat ze eigenlijk heel den vorm van koolen heeft, in bladeren en stam. Ze wordt dauwkoole genoemd, omdat stam en bladeren, heel heur bestaan door, onder dag en nacht en zelfs in de bijtenste zon, als met dauw overdaan blijven.
De bladeren zijn bewat en bewold en bedauwd even als de stam, in zijn jonkheid, doch in verderen leeftijd behoudt deze slechts den lichten dauw, of smoor.
Als men met den vinger over den stam, of de bladeren van dauwkoolen wrijft, verdwijnt de wol - en dauwlaag onder den duw - en wordt het overvrevene deel vermist - even als bij andere plantensoorten, - doch eenige uren later heeft alles zijn gewoon uiterlijk hernomen.
Als dauwkoole met vrede gelaten wordt en opschiet in veien grond, zoo bijvoorbeeld in bestendige beetenkuilen of op land die onaangeroerd vage liggen en akkeren, kan ze wijd uitgroeien, met bladeren groot als deze van kauwels (Caulis) en hoog als spruitkoolen (Fr. Gimette) - en dan is ze een echte sieraadplant, wel te verstaan in haar jeugd, want met oud te wordt verliest ze één voor één heur bladeren - en dan staat ze verpieterd, in den wind te daveren, op heur langen stam, met haar kroone van zaad in de topenden van de twijgen - en dan beteekent ze geen tinnen knoop meer.
We schreven hooger op, dat dauwkoole onder alle opzichten - en vooral onder zielkundig - op de vlaschaards moet bestudeerd worden; en dit komt hier uit voort, 't is dat deze plante slechts daar in levende lijve blijft, na het ruimen van de vrucht.
In klaver, rogge, terwe en haver, wordt het onkruid samen met de vrucht geweerd - en in beeten en suikerijen wordt alle onkruid afgeschaafd en gebraakt; - slechts in vlas kan de dauwkoole haar gang gaan en toonen wat ze is.
In jong vlas schiet de dauwkoole haastig boven en legt ze haar gewatte en gewolde en bedoomde bladeren, al over de omstaande