Nieuwe Wegen. Jaargang 4(1913)– [tijdschrift] Nieuwe wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 116] [p. 116] Hoe Vroom... Hoe vroom is mij die avond nu, Zoo zoelig om endom, Met donkre lucht en donkre zee Die klaagt in dof gebrom. De booten drijven traag en staag Met zwarten zeilenstoet; En in de verte, wonderklaar, Een galmend hoorngetoet. Hoe vroom is mij die avond nu, Met voor mijn droef gemoed, De zegenrijke vrêe die sust En smarte zwijgen doet; Met in 't geheim des hemels daar, Een heldre pinkelster Die mij een licht van hope schijnt, Al is zij eindloos ver... De zee zingt zacht en zoet haar lied Eentoonig schoon en teer; En in mijn herte, zalvend, daalt Een weemoed-balsem neer. De wijdte gonst vol stil geluk En 'k leef als in een droom, Die openbloeit in 't worden van Den heilgen nacht zoo vroom... Wijl slechts de zee haar liedjen wiegt En al het andre zwijgt Ik voel zoo innig 't groot genot Dat in mijn boezem stijgt. Het wonder van de rust komt nu, En door mijn tranen lacht De troost van mijne ziele binst Dien heilgen, vroomen nacht. Nieupoort Juul FILLIAERT Vorige Volgende