Nieuwe Wegen. Jaargang 4(1913)– [tijdschrift] Nieuwe wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Aan mijne Moeder I Al wat de dagen droegen in hun schoot aan zwanger wee en menschelijk verblijden, liet ik door U, tot zuivre schoonheid wijden, die in zich-zelf mijn eigen ziel besloot. Wees mij gegroet! heilig gebenedijde... Ik heb U lief daar gij een liefde boodt, in 't onverganklijk wezen van Uw groot en moederlijk gevoel geboren... 't Lijden. O! 't scheen mij niets waar ik Uw bijzijn voelde... Ik was gesterkt door Uw verwinnend woord en ging verblijd onder die hoede voort... O! gij die weet wat ieder woord bedoelde, dat mij ontviel als zooveel droppen bloed: ik heb U lief!... Wees mij... wees wij gegroet! II En toen ik als een slaaf lag nêergebogen, gekluisterd in den spotlach van een vrouw die om een gril mijn hart bezitten wou maar 't dra vertrapte zonder mededoogen; [pagina 101] [p. 101] toen hebt ge mij met onwrikbaren trouw, weer laten blikken in Uw wekkende oogen, en aan hun gullen troost weer op doen drogen de zilte tranen van mijn zwakken rouw... Hebt gij ook niet mijn zonden-zware schuld verborgen in Uw àl-vergevend hart, mijn leven met erbarming, moed gevuld, met mij gedeeld in wanhoop en in smart? O! thans besef ik enkel de eindloosheid van Uwe liefde en Uw heiligheid! III Wat ben ik nietig bij Uw godd'lijkheid, wat ben ik plichtig voor uw rein geweten, waaraan Uw gunst mijn schulden heeft gemeten, op voorhand reeds door Uwen kus bevrijd! Ik heb mezelf vol afschuw gekastijd... mijn trotschen menschenwaan vaneen gereten, om door die daad opnieuw Uw kind te heeten... Helaas! wat baten wond en zelfverwijt, wat baat het spijt te hebben om 't verleden, waar zooveel groots en schoons mijn nachten klaart! Om U te danken vind ik geen gebeden, kan ik geen klanken schoon genoeg versmeden want wat mijn ziele aan gaafste schepping baart: 't is nog te onedel voor uw lieve schreden! IV Wees wij gegroet, gij die de vracht der dagen met mij getorst hebt, die mij 't leven deed beminnen en me 't onafweerbaar leed, al lachend door de wereld leerdet dragen... Ik die voor U geknield mijn smart beleed en met bezoedelde oogen dorst te vragen, genade voor mijn schuld en diep beklagen voor 't geen ik dacht te mijden maar niet meed, wees mij gegroet, O Moeder! wees gegroet! Ik zou U met mijn droomen willen bouwen, een veilig outaar en tot godslamp geven mijn jeudig hart, waarin de vlammengloed, van mijn oprechte liefde hoog zou leven, zóó in Uw bijzijn en Uw stil beschouwen! Maart 1913 Fritz FRANCKEN. Vorige Volgende