Uit het leven der Planten.
V
Wilgekruid.
Er zijn twee soorten van wilgekruid, die weinig van elkander verschillen, de eene noemt men tronkwilge, omdat ze diep in den grond een tronk van wortels vormt en alle jaren uit den moederschoot opschiet.
De andere soort groeit meer langs de wateringen en wordt daarom waterwilge genoemd - al is het, dat de eene zoowel als de andere water geert.
De tronkwilge huizeniert zoo wat overal, hier in Vlaanderen. In het algemeen zijn de boeren overtuigd, dat de plaatsen waar tronkwilge woekert, zimpers of kwelmplaatsen zijn, althans diep in den ondergrond, doch het ware heel moeilijk de waarheid dezer veronderstelling te achterhalen, want God alleen weet, hoe diep de tronk van het wilgekruid nestelt.
Te lande zegt men, sprekend van tronkwilge, dat haar wortels in Lucifer's achterste groeien.
Heel zeker is er toch geen doen aan, om deze plant uit te roeien; al wat men kan, is met de schaaf of de brakhouw er op vallen en nog opvallen, tot de vrucht macht hebbe, om die vuiligheid te overmeesteren en te versmachten - en nog ziet men dat venijn door suikerijloof en aardappelkruid kijken - en boven alles dansen in den wind, 'lijk wijdouwwissen.
Deze plant draagt dus den naam van tronkwilge, ten eerste, omdat ze, zooals hierboven reeds vermeld, in één tronk nestelt - en tien, twintig, dertig jaar lang, 'n menschens leven, altijd voort en in der eeuwigheid in dezelfde plaatsen uitschiet en opgaat en heutelt. Ze wordt wilge genoemd, omdat heur bladeren weinig verschillen met wilgebladeren.
Als tronkwilge met vrede gelaten wordt en haar gang mag gaan, schiet ze hoog op in twijgen, waar-hier, waar-daar, door en door de velden, op oppervlaktjes van één stoelzate tot één meter breedte; de twijgen staan doorgaans nog al wijd bedeeld, zoo acht, tien, tot vijftien op een vierkante meter - en ieder staaltje gelijkt de jaarscheute van een wilgeboom, noch gewisseld, noch gekeerd; ge zoudt het zweren.
Slechte vrucht, waar tronkwilge uitschiet; die taaie kerels, om op- en open te gaan, hebben entwat noodig; moeder-tronk in den ondergrond weet er van te spreken, ook lokt en fokt en zuigt ze, dag en nacht, zonder genade voor de vruchten - en trekt ze den grond