Waar of nietwaar, gebeurd of niet, 't gaat op 't gladdig baantje en gletst vooruit waar het uitkomen wil.
Dat heeft waarlijk pak bij de klanten van Mr Casimirus: zij verlangen naar zijn komst, enkel om eens wat te praten, doch meest om uitleg te vernemen over dezen of genen, over deze of gene, die wat te dicht de schenen geloopen heeft, en dan is het er op.
- ‘'t Is al de pure waarheid! 't geen Mr Kwatong vertelt’, hoe zou het anders, zoo'n brave vent, die geen vlieg zou kwaad doen,... als z'hem gerust laat. Soms is het ook maar van hooren zeggen, en dan, Eh ja! 't kan waar zijn... en elk pakt het zoo hij wil... en zoo gaan de snetsebekken hun gang... en de jaren ook... doch zie... stilaan zouden kwade tongen in den duik en ‘onder ons’ bij het voorbijtrappelen van Mr Casimirus Kwatong, kwaadaardig durven zeggen: ‘'t nieuws van den dag is daar! Zie! hij heeft een tongske als een kwikbolletje, het staat nooit stil! 't is een naaldeke 't kan goed aaneen naaien, maar stekken ook!
Maar dat is zeker wel lasterpraat! Mr Casimirus is immers zoo goed, zoo godvruchtig, zoo gedienstig, zoo geleerd, en ja, als men nu zooveel in 't hoofd heeft en zoo'n neiging om goed te doen in 't hart draagt, hoe zou men wel anders kunnen als een tongske aan een klinksnoertje hangen hebben, daar zit toch geen kwaad in?
Hij spreekt 'lijk de vogels schuifelen, de bronne vloeit, de zonne warmt, uit natuurbehoefte, 't is hem noodzakelijk, noodig zelfs als brood aan zijn maag.
Bedriegen zou hij toch nooit, en met kwaad inzicht iets op andersmans mouw spelden, dat zeker ook niet! Neen! ‘Met goeîe intentie’ zegt hij, en als de menschen nu boos zijn, 't is toch waarachtiglijk zijn schuld niet! Trekken zij er boosheid uit, zij moeten er de schuld van dragen; dat 's klaar als pompewater.
Zoo kwam ik hem voor enkele dagen tegen.
- ‘Sa, beste Heer Kwatong! waar zoo haastig?’
- ‘Rap, rap, jongen, naar Kwaderaarde, mijn klanten eischen mij op’.
- ‘Sa, ik reis juist die streek ook in!’
- ‘Best! Kom mede, 'k heb u iets nog te vertellen... of beter te vragen; en zoo trokken wij het station binnen, de wachtzaal door en den trein op, die juist op 't doorreizen stond, en zaten samen.
Wij zaten, met zoo'n tiental personen in het compartiment dat we waren binnen geloopen en ‘a propos... doch ja, de menschen zijn nieuwsgierig en boos niet waar, en Mr Casimirus schoof wat dichter bij, en met vezelende stem, tegen mijn oor, ‘a propos, kent gij Mr Goedzak?’