Nieuwe Wegen. Jaargang 3
(1912)– [tijdschrift] Nieuwe wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 144]
| |
Het gewone gebed is vooreerst de paternoster, daarna de litanie van O.L. Vr. en wat Onze Vaders, voor dit en dat. Niet altijd en overal is de ‘voorgangster’ metéén ‘voorbidster’, maar gezamenlijk wijzen de werkvrouwen de eene of de andere uit de reek aan en bekleeden haar, met dit bijzonder gezag; 't is gewoonlijk een brave oude vrouwe, of een jong en jeugdig dibbetje, dat geerne bidt - en schrikkelijk veel gebedetjes van buiten kent. Als de tijd van bidden er is, stilt de voorbidster het kraaien en kakelen en het laweten, met stille, doch gebiedende stem, waar een begin van ingetogenheid in doorklinkt: - Menschen, lezen! In den naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes. Alle gerucht valt in en de voorbidster gaat op, statig en ingetogen - al slagwater voortwerkend - en heel de bende antwoordt, gezapig en gemanierd, - buiten soms een zot-kateil, dat te monkelen of te tingelen zit, van achter-aan, of tenden de reek. 't Gebeurt wel, dat ze hun hert ophalen om te lachen, als het gebed ophoudt - en de voorbidster vermanen, dat ze vergat een Onze Vader te lezen, om 'nen vrijer te krijgen voor Mietje, of 'nen man voor Meeltje, maar dan antwoordt de voorbidster, dat ze toch een las, voor al wat hun goed en zalig is - en daarmee is het lachen uit. 't Verslecht, als het mannevolk moet meekruipen in vlas of suikerijen; dat lezen!! neen, dat valt niet altijd naar hun smaak: te koud aan de maag! 't Is toch aardig, hoe bidden kan lastig vallen aan de menschen, ja, erger dan dijken-delven; ‘Pietje Pek’ heeft er zijn steert ingedraaid; 't is zeker. Ook onthalen de mannelijke kruiers wel eens het bevel van de voorbidster, ‘lezen’! met de sneuve: - Dat de peerden lezen; ze hebben dikkere lippen dan wij! Doch ja, ze eindigen toch met mee te doen; ten minste, ze zwijgen en zitten er hun kei te knagen, tot het gebed ophoudt, anders krijgen ze leelijke woorden naar hun kop, van 't vrouwvolk, zoo in dezen zin: - Stop uw muile, leelijke riberaal! Houdt uw snèters, vuile vrammesons! 't Is oprecht geestig, een drilke ronde de stukken te doen, om de voorbidsters in hun gedoe te hooren. De eene schetteren hun gebed uit, 'lijk een henne, die van haar nest floddert en haar preutschslag aan de wereld bekend maakt; andere doen dat, met neuzelende stem, 'lijk een kerkorgek, binst de Consecratie; nog andere bidden, met veel gevoel en voois, al smekkende en likkende, precies lijk ‘koekestuitjes-eten’. Sommigen doen het gebed ruw en rad-af, zonder gevoel, brutaal-weg 'lijk vloeken en knutteren. Er zijn er, die bidden met uiterste blijmoedigheid, 'lijk vogels, die zingen, andere die bidden al kriepend en | |
[pagina 145]
| |
lamenteerend, 'lijk 'n leeuwerke, die haar eiers geroofd wordt, of wel met veel componctie in de gebaren, 'lijk een schoothond, die zijn lijf langs den grond sleept, om een schop le ontgaan. En a propos van bidden, - en van aardig bidden vooral - 'k heb een schooier gekend, die zweette 'lijk 'n das, van een simpelen Onze Vader te bidden; wel, wel, die vent deed er toch arbeid aan! zijn oogen draaiden in zijn kop; hij donderde de woorden uit; hij moorelde met zijn mond wagewijd open - maar hij vroeg merkelijk meer dan wij ook, want in plaats van eenvoudig te vragen: ‘Geef ons heden ons dagelijksch brood’ beurelde hij, met dubbele tong: - Geef ons heden dobbelsen brood! Doch om met onze wijvetjes voort te doen - Boer Sinnaeve had een voorbidstertje, o! dat was een kermisse, dat schaap te hooren; 't was zoo oud als de Heilige Kerke; 't 'n hand geen tande-jong meer in heel zijn mondje, maar zijn tonge sneed weel al duizend kanten. Grooter fleemertje 'n liep er op de wereld niet - en schokken en schooien, dat het kon! - En liet het de menschen niet gerust, de heiligen in den hemel wisten ook, met wie ze te doen hadden. Rond zes ure 's achternoens, - heel den liefelijken zomer lang, - sloeg het een groot kruis en: ‘Lezen’! zei het kort-weg; en 't begon: eerst snèterde het den pasternoster, dan gebberde het de litanie en dan nog heele mondsvollen Onze Vaders, voor alle mogelijke en onmogelijke, natuurlijke en bovennatuurlijke dingen; maar van die Onze Vaders was er altijd een, die gansch de bende deed krullen van verdokene leute; zoohaast het aan die prachtige intentie roerde, hielden allen hun asem in - en 't voorbidstertje stotterte met zijn gebroken dibbestemmetje: - En we gaan nu nog 'n Onze Vader lezen, tot lafenesse van Zeeszes en Merriaa! Nu is Babbetje allang dood en sedert dien heb ik nooit voor die intentie meer hooren bidden! Warden OOM. |
|