Trimards
PRIJS: 2.50 Franks
roman door Edward Vermeulen
Drukkerij ROBERT VERHELST & Co Oostende
¶ Wanneer ik hoorde dat er weeral iets op gang was van Edward Vermeulen, iets in de goeste ook van ‘Herwording’ en dat deze nieuwe roman eerst verschijnen zou in ‘Ons Volk’ werd ik daarop al dadelijk benieuwd en verlekkerd, want ik mocht me vooraf een koningsgerecht beloven, en in mijne verwachting ben ik dan ook niet het minst bedrogen geworden. Alleen dat lezen van zoo'n werk, bij brokken en stukken, paste mij niet, trouwens, het speet mij die boeiende lezing iederen keer jammerlijk afgeknepen te zien en dan nog een volle zeven dagen te moeten hunkeren op het vervolg, dat mij met dezelfde genoegens, ook dezelfde mistroosting gaf. 'k Heb dan gewacht tot ik het boek in zijn geheel te zien kreeg, 'k heb het gelezen van ends tot ends, en ben hier daar nog teruggekeerd om den lust en de voldoening die ik er in vond, opnieuw te proeven en te genieten.
¶ Zonder te weten dat het verhaal van Edward Vermeulen komt, moet ge 't boek maar zien of 't staat u aan. In donkergroenen omslag, met'n titelblad in tweekleurige schaduwteekening, zoo treffend juist gekozen en sprekend, wel passend op die eigenaardige historie, schijnt het u in zijne sombere aantrekkelijkheid tot nader kennismaking te overhalen. Papier en druk zijn onberispelijk, vast en klaar: een dakend reclaamstuk voor de uitgevers. Maar 't is binnen dat de kruime zit! Geheel de vertelling draait op het werk van de franschmans. Dit zijn vlaamsche buitenlieden, die zekere tijden van het jaar naar Frankrijk trekken, 't zij om er den oogst te pekken, 't zij om in de beeten te werken, om vette te smijten of voor al zoo 'n arbeid. Daar doen ze hun ‘aas’ op en komen voor 't meerendeel met een dikke beurze af. Die daar per ongelukke achterblijven en van het eene naar het andere tjolen, natuurlijk niet zonder wallebakken en moorschen, die kerels noemt men Trimards. - Remi Braem, de zoon uit 't Puidenestje, opgemaakt door Pol D'haene trekt ook naar Frankrijk achter 't groote geld. In 't eerst gaat alles goed; hij schrijft, zendt geld af en thuis is men gelukkig met den knape. 't Seizoen van weerkeeren is aangebroken, maar geen Remi te zien. Hij blijft weg zonder nog teeken van leven te geven. Na droefheid en verslagenheid, komen ziekte en ellende in 't Puidenestje binnen; Meetje wordt kindsch en 't gaat al om zeepe te wege. Remi heeft hem laten meeslepen van Pol; eerst Loden (de genever) en daarachter 't vrouwvolk, De jongen leidt een echt beesteleven. Pol D'haene, die bij geval eens op de streke komt, geraakt zot verliefd op Marietje Crepeele, Remi's verlaten lief en vertelt haar onnoemelijk veel kwaad van den jongen. Maar 't meisje houdt hem op zijne weerhoe en laat den kerel gletsen. Pol keert terug naar Frankrijk en daar gaat hij Marietje in 't vuile schilderen bij Remi, die in een venijnigen brief zijn lief kort-weg de kassade geeft.
¶ Over dat het gaat, krasselt men voort in 't Puidenestje. Lena, Remi's zuster, geraakt ook in stokke met heuren vrijer, den broeder van Marietje, en maakt het kort en goed uit. En altijd nog geen nieuws van den verloren zoon!... Vader Braem begint leelijk te eerselen, Moeder suft en Meetje trekt naar 't oudemanhuis. Inderwijle komt Remi tot inkeer. Hij is te wete gekomen dat al de vertelsels van Pol D'haene, vuile leugens waren. Hij gaat veranderen van leven, schrijft eenen aandoenlijken brief en steekt er geld bij; dat brengt nieuw leven en hoop in 't Puidenestje. Jammerlijk, in een geschil slaat Remi zijnen verleider half den kop in en moet vluchten. Na wat tjolens geraakt hij gelukkiglijk weer binnen 't land en op zijn streke; de moedige pastor Denys, de zendeling der ‘Franschmans’ heeft er ruim zijn weldadige hulpe toe verleend: Remi doet Meetje weer naar huis, dat een hemel op aarde geworden is. Die 't slechtst van al vaarde, dat was Fons Crepeele, Lena's afgedankte vrijer die trouwde voor de kluiten, maar, bij dat 't schijnt, ferm het haar gekamd werd van... zijne Flavie. Na een tijdeke komen Remi en Marietje weer bijeen en beleggen te wege een deugdelijken trouw!
¶ Dat is voor mij een schoone, stichtende roman, zoo belangrijk om de gebeurtenis zelf als om de tale, die kostelijke vlaamsche tale, waarmee Edward Vermeulen borstelt, verft en schildert zoo waar en zoo meesterlijk die wondere tafereelen dat ge er u voelt in roeren en leven. Zijn schrijven, zijn vertellen is iets buiten 't gewone, iets dat hem eigen is en eigen zal blijven. In zijne beschrijvingen zit niet alleen kleur en beweging, maar genot en weelde. Als hij u meedoet naar het veld, hetzij zomer, hetzij winter, gij staat met hem onder den wijden hemel, gij voelt de koestering der zon, gij ziet de prachtige golving der vruchten, en gij ademt de geurige, gezonde buitenlucht met volle longen. Rondom u hebt ge de heerlijkheid der natuur. Dan is het de wind die joelend over de blutse akkers bolt, de kilheid die rillend op uwe schouders valt of de narigheid van een triestig winterweer dat u droevig stemt. Doet hij u mee in de hut van den werkman, gij zijt er getroffen door eene stille, zalig-zoete voldoening van het eenzame landleven, of ge voelt u aangedaan bij het bezien van eindeloos wee of grievende ellende en dan zouden u ook wel de tranen in de oogen stijgen. Hoeveel prachtige brokken zou ik u uit die geschiedenis kunnen aanwijzen, maar néén, gij die ‘Trimards’ gelezen hebt, hebt die toestanden meegeleefd en al die ontroeringen in u gevoeld, en gij die ‘Trimards’ lezen zult en moet, kunt u gerust voorbereiden op een genot en eene voldoening die u nog lang in eene aandoenlijke herinnering zullen bijblijven.
O. Demarré.