Jaarkrans.
Boer, boerin en hun personeel.
IV.
De hulp-maarte.
De tweede maarte op de boerenhoven, dat is gewoonlijk 'n jong ding, 'n opkomertje, dat door de boerin in 't oog gehouden wordt tegen meerderen nood en groote koude en dat ze tracht op te leiden, om, in geval van verlies, het ijdel slietje te kunnen vullen.
Dat jong staat meer onder het gezag der oppermaart, dan onder dit van de boerin.
't Is gekend, dat de oppermaart voor geen diplomaten moet onderdoen in kwestie van fuimelen en dat ze meesterlijk twee aangezichten kan aantrekken, om tot haar doel te komen.
Vooral met het tweede maartje, gaat ze diplomatisch te werke. Van zoohaast ze bemerkt, dat de meesters het meisje toef aandoen, zet ze er een bareel tusschen en weet haar spel zoo te schikken, dat die gemeenzaamheid niet te hertelijk worde.
Wanneer het meisje hand aan het huiswerk moet slaan, 't zij op, 't zij tusschen de getiën, zendt ze het wandelen, soms aleer zijn werk opgedaan is, opdat het zoo weinig mogelijk in de intimiteit van den huize gerake.
Ze veunst het kind op, met alle slag van parabels, op rekening van boer en boerin en ze klaagt putten-in-de-eerde over den lastigen dienst van de boeremaarten.
Doch de jonge meid, als ze niet al te groen is, weet algauw waar de hond gebonden is en wordt even diplomatisch als de groote maart. In plaats van te vierklauwe naar de stukken te loopen, als de stal opgedaan is 's nuchtends, drimmelt ze wat rond in de keuken en bij de boerin en zoo krijgt ze haar deel van den verschen koffie en van 't koekekantje, spijts het leelijk blekken der oppermaarte, die dan voor 't overige van den dag met den ‘bukker’ loopt.
Maar 's anderendaags is de vlaag over, en voortaan zijn er geen geheime partijtjes meer, 's morgens en 's noens; ze krijgt haar deel van de buitenkansjes en 's Zaterdags wordt ze drinkgeld in de vuist getuimeld, door de boerin, en dàt nog wel buiten de wete van de groote maarte, hoe fijn ze ook zij.
Moest ze 't weten, o!...
Maar ze weet het niet; ze schikt het mogelijks en daarom krijgt ze soms 'n schie, of 'n vlage, of 'n kwinte, nu, ze is in haar weer, in heuren draai, in haar visie en... niemand die weet waarom, buiten zij zelve.
Ze voelt het gevaar hangen; ze ziet, ze betast het.
Ja, dat spook van 'n hulpmaartje heeft nu ook haar geheimen, die ze streng bewaart en met doekjes bewindt.