Nieuwe Wegen. Jaargang 3(1912)– [tijdschrift] Nieuwe wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] [Nummer 4] De Rouwzanger. Fragment uit ‘Een Bladerenval’. Hoe droevig de aanblik op ons lindenrei, nu bij het sterven van den blinden dag de grijze najaarslucht vergrauwt: goud-gele blaâtdren rusten op het gras, goud-gele, vallen door den mist, goud-gele, vallensreede, rillen op de koude takken! Het is al stil om mij, alsof 't gerucht niet voegde bij het sterven van iets schoons - en toch een enkle vogel komt gevlogen in de doodsche lindenrei, of hij de roeping had gevoeld, den rouwzang aan te heffen bij der blâadren-nederzijgen! Hij zingt! Smoort niet zijn stem door leed verstikt? Zal hij niet krijtend fladderen van tak tot tak, en zot van wrange smart, zich laten vallen met het vallend blad, zijn moeë vleugels openslaan, en wars van 't leven, treuren bij die nooit-begraven lijkjes? [pagina 38] [p. 38] O neen! Hij zingt zoo vredevol zijn wijs gelijk een zaalge moeder 't sluimerlied, of hij 't vergeten was hoe schoon de blâadren waren in den zomertijd, toen hij in 't stille blâadrenhuis den lieven langen dag, zijn mooiste liedren heeft gezongen. Ondankbre vogel! weet ge dan niet meer hoe op uw vleugelen en langs uw borst van menig blad de dauwdorp gleed, benijd door de andre druppelen, die aan den tip der blaâdren, reikhalzend, hun glanzend aangezicht naar u, den zoeten zanger, wenden? Zijt gij 't vergeten 't heerlijk zingen in 't gebladert? Alles luisterde naar u die zelf in 't groen verdoken waart, maar als een bron die welt uit diepen grond en spruit in zilvren droppen, steeg het lied van uit de schaduw naar het gouden licht der zonne! Gij zingt! Smoort niet uw stem door leed verstikt? Zult gij niet niet krijtend fladderen van tak tot tak, en zot van wrange smart u laten vallen met het vallend blad, uw moeë vleugels openslaan, en wars van 't leven, treuren bij die nooit-begraven lijkjes? Gij zingt geen smart! Zijt gij de schoone lent' bewust misschien die wederkomen moet? Of is de dood der blaâdren als hun leven zoet? Is 't sluimren dat ze doen, zacht zonder lijden, zonder pijn? Uw rouwzang zij, o vogel, dan een lied van stervens-vrede! Zing vrij! Natuur kent geene treurnis, kent geen pijn, den mensch alleen behoort de smart, want 't lijden maakt de menschen groot! - en wat hij in de dingen om hem heen als smart beschouwt, is 't eigen leed dat spookt op zijne wegen onder allerhande vormen! December 1911. Jozef Nempe. Vorige Volgende