Nieuwe Wegen. Jaargang 2(1911)– [tijdschrift] Nieuwe wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Herfst. Al bruin en okers 't dorrend groene loof aan 't hout, dat zwaaiend zich ontbloot, de moegedragen boomen. Weeklagend kreunt de groote ziel van 't siddrend woud, dat ziet het winterspook in nevels nader komen. De hemel heeft gestaag geschreid, de wind gerouwd. op blaadrenval als op vervlogen lentedroomen. De zon bleef schuil, thans breekt ze zinkend door en schouwt hoe weemoedsvol de natbeglansde boomen schromen. Een stond schijnt 't woud van schittrend goudbrokaat bekleed, vol eêlgesteent, het tranenvocht van s' hemels leed, en laat in 't open hart de zon heur blikken dringen. Hoe glansrijk sterft het woud, zijn zwanezang aan 't zingen, verheerlijkt door de zon die in heur majesteit, een stralengloed uit eigen gulden herte speit. Ferdinand Rodenbach. Vorige Volgende