Nieuwe Wegen. Jaargang 2
(1911)– [tijdschrift] Nieuwe wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdTwee Kachtels.Ga naar voetnoot(*)Dat 't vrouwvolk toch zoo loech, omdat
zijn voer daar kachteld' in den gracht,
't mishand' hem. 't Schimpen viel niet plat;
hij raapte't op en grolde: wacht!
gij flutsen!
En nu stond 't allerlaatste voer
gela'en en al het vrouwvolk klom
er op: - ‘Rijd traag,’ - bevool de boer: -
‘de voeren zwaaien meesttijds om
door 't hutsen.’
| |
[pagina 90]
| |
‘Dat weet ik,’ - beet de boever: - Ju!
en met de djakke knees hij Baai,
al mommelen: - ‘Ik heb ze nu,
die grèters. Ginder, aan den draai,
't zal stuiven!’
Het vrouwvolk had een leventj' op
het voer! Ze tierden: - ‘Hoog en droog!
De oegst gaat in!’ - Ze gaven klop
op 't staal en hieven takken hoog,
al wuiven.
Maar ongemerkt, daar, t'einden 't stuk,
klimop, de boever droei rat-af,
al door de voor en, met een ruk,
hief heel de wagen; 't voer begaf
al zwaaien,
en poeffe neêr. En spart'len, dat
het vrouwvolk deed, met kop en keut
in 't strooi! Die zotte boever zat
gehukt, van zuiver', klare leut
te kraaien.
Warden Oom
|
|