- ‘Hoe stellen het oom en tante?’
- ‘Moeder wacht op u; vader is pas naar 't dorp, hij wou eene verkenning maken en weten hoe de kermis er zoo al opstaat. Heb je hem onderweg niet ontmoet? Je komt toch van tante Lize!’
- ‘'k Heb gansch den weg voor mij alleen gehad. - En Paula?’
- ‘Paula heeft maar even gedaan met haren kuisch, ze klom naar hare kamer om van kleed te veranderen.’
- ‘Zoo, en dat voor mij, dank voor de beleefdheid! Dat leeren zeker de brave zusterkens op pensionnaat dat je flink moet voorkomen als kozijn u een bezoek brengt?’
- ‘O! die lessen zijn we lang vergeten. Weet je dan niet dat we sinds Paschen niet meer schoolgaan? Paula ware lang reeds thuisgebleven - ze is ook bij de achttien! - maar moeder wilde ons altijd aan maar terug de kooi in stoppen.’
- ‘Zoo! Zoo-oo! Dan ben je geen pensionnaatnichtje meer, maar een echte juffrouw?’
- ‘Zooals je verkiest. - En weet je waarom Paula haar opschikt en ik ook ietwat beter voorkom dan op een gewonen Zaterdag?’
Ze deed voor een oogenblik bedeesd met zenuwachtigen glimlach en onnoodigen kuch.
- ‘Is het een geheim, nichtje, zoo houd het gerust.’
- ‘Als gij lust hebt, zegt moeder, mogen we van avond met u meegaan, 't Is morgen kermis en dansen kunnen we... zoo hall en half. Wals dat gaat en voor polka kunnen we één-twee-drie stampen, dat is geene perfectie!’
- ‘Ik verlang niet beter dan uw leermeester te spelen: is Paula zoo lief als gij, zal ik niet behoeven verlegen te kijken?...
- ‘Dank u wel!... Willen we binnen treên?...
Tante zat nieuwsgierig achter 't gordijntje te glarieoogen, ze had haar bril opgezet om beter haar neef aan te kijken; hoe zou die jongen van hare zuster er wel uit zien!
- ‘Zoo Willem, 't is er eindelijk van gekomen!’
- ‘'t Zijn goede geesten die weerkeeren, tante.’ Daarop volgde een koutje: hoe het dorper vroeger uitzag ten tijde dat Willem's vader den molen uitbaatte, wie er gedurende die tweejaars-afwezigheid den hoek om naar de andere wereld verhuisde, dat de korenoogst was meegevallen, maar dat ze in den stal met de beesten geen geluk hadden, dat de maaldersstiel nog dezelfde ‘goei affaire’ was totdat, ja totdat Paula met een frou-frou van naslepende rokken, de trappen afgezwierd kwam en Willem hoofsch en genegen groette: een ranke gestalte, grooter dan Mientje en slanker, met donkerzwarte oogen die straalden van nadenkend begrijpen, met eene mooiheid die aangreep bij elke beweging, bij elken stap dien ze miek, bij elk woord dat ze uitsprak, bij elk gebaar van hare armen en handen... Mientje was een los natuurmeisje zonder dieperen onderleg, Paula was een mooie, ontwikkelde jonge vrouw die Willem zoo minzaam en zoo ernstig tevens in de oogen blikte.
- ‘Ik begrijp niet hoe alles op twee jaarkens zóó veranderen kan!’ ontglipte het op den stond aan den verbaasden jongen.
Tante die den indruk op den ietwat-bedeesden jongen man inwerkend ten volle vatte, antwoordde met eene zegswijze uit hare wereld: