ongetwijfeld op zulken meesterlijken zin moest volgen. ‘- Een ding moet ge veranderen: die “hooggeleerde leeraren”, 't bijvoegelijk naamwoord is slecht gekozen.’
- ‘Ik heb ook een vraagsken, mijnheer. Wanneer wordt de Brabançonne gespeeld?’
- ‘Wacht eens... ha! vóór ge spreekt juist.’
- ‘Dat is jammer: ik zou willen spreken terwijl ze spelen. Thuis op 't college hebben we eens een retret gehad en onder het laatste sermoon, over den hemel, heeft het orgel een half uur gespeeld: nooit heeft een sermoon zooveel effekt bewerkt, en gelijk er geweend is toen!... En ik kan gemakkelijk een fanfare overroepen als ik wil!’ En Charlowie dacht aan Demosthenes die declameerde alleen op 't strand tegen 't gebulder der baren op!
- ‘'k Zal er eens over nadenken’ sprak professor Jeks ernstig.
Weer ging Charlowie voort zijn ronkende zinnen voor te dragen over het geluk voor België dat Congo aangehecht was (hier spraakt ge tegen uwe overtuiging, Charlowie!), over de verkleefdheid der Belgen aan de koninklijke familie - en Charlowie eindigde met zoo'n heftig ‘Leve de Koning!’ dat zijn pince-nez van 't verschieten neertuimelde en in stukken ten gronde kletste.
- ‘'t Is maar een klein ongeluk’ verzekerde Charlowie, ‘'k moet morgen toch de stad ingaan om een buis te huren voor de omstandigheid.’
- ‘Goed, goed’ knikte de leeraar.
- ‘Mag ik u nu iets verzoeken? Ge moest aan al de gazetten van de provincie een kort relaas sturen over de koninklijke ontvangst op de school... en mijn naam niet vergeten: ge kunt nooit weten hoe een dubbeltje rollen kan: naar huis heb ik al geschreven: heel 't dorp zal 't al weten; maar dat verraadt hier het geheim toch niet.’
Professor drukte Charlowie de hand, deze wenschte goên avond, trok naar zijn kamer en lei zich ter ruste, inslapende met goeie hoop op zijn aanstaande burgemeesterschap: 't was maar een kwestie meer van tijd: zoohaast die oude zijn kopken neerlei... en misschien kon hij daarbij nog provincieraadslid worden! Dat zou mooi zijn op zijn naamkaartje: burgemeester-provincieraadslid, hij was altijd zóó voor de streepkens geweest.
Hoe zou hij zorgen voor de belangen van de streek: hij wist zoo goed hoe een deel van den steenweg tusschen Blaesvelt en Wintham onder water stond na een vlaagsken regen: uw broek was altijd bemorst, moest ge er per velo over... daar zou hij eerst voor zorgen... Hij droomde van duizend dingen en nog... van de aangebrachte versieringen, de wapperende vlaggen en den stoet!...
Charlowie vroeg zich af waarom in het boekje dat als feestwijzer dienst deed juist tegenover de beeltenis van Leopold II een reklaam voor brandkisten te prijken stond... Was dat spot van wege den drukker?... En plots voerde de droomengel den zaligen slaper aan den oever van de Schelde op het oogenblik dat een steamer reisvaardig lag en op 't punt van 't anker te lichten voor Congo. En dáár op het terras zag hij staan onzen grijzen koning.
De Brabançonne dreunde, de Congoboot vertrok; daar kwam een groep kwajongens aan die luide tierden:
‘En de koning van de zwarten
Die heeft een wit gezicht!’