Nieuwe Wegen. Jaargang 2(1911)– [tijdschrift] Nieuwe wegen– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] De leeuwerken. Wat prachtig weêr! met blauwe lucht en noorderwind. De leeuwerk zingt al hoog en nestelt, in de vrucht, of 't grachten groen, dat 't land omringt. Het wijfje zit te broeden, diep in 't nest. De man komt afgestekt met aas en 't wijf, in stil gepiep, ontdekt haar jongskes, geel-gebekt. Geen pluimtjes nog, maar fijne wol bedekt ze dun. Ze gapen al en moere stopt hun bekje vol, wijl vader zant, voor 't zesgetal. Helaas! de dag vervalt; bevuild zit d'hemel; Maart-weêr broedt en rijst. De zon verdwijnt en woedend huilt de wind; 't is donker nacht en 't bijst. Geen zangen meer, maar droef geschreeuw, versmacht in windgeloei. Een korst van hagelsteens en glinsterende sneeuw ligt vastgebakken door den vorst. 't Is dag en immer voort nog vlokt de sneeuw. De leeuw'rik tjiept zijn nood, maar op haar doode jongskes fokt de arme moeder, stokke-dood. Warden Oom. Vorige Volgende