Nieuw Leven. Jaargang 3
(1910)– [tijdschrift] Nieuw Leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 243]
| |||||
Exordium ofte inleiding.Sedert onze eerste kantteekeningen in Juli 1909 verschenen is er heel wat gebeurd in 't Vlaamsche kamp. Men heeft eens ter dege gefeest, gecongrest, vergaderd, gezongen, bedreigd en de nakende overwinning begroet met luid Hoezee! ‘Een wind van opstanding’ scheen over 't land te waaien en 'k dacht aan den alles wegmaaienden Banjir en aan de verzen van E. Hiel, in ‘De Stroom’: ‘Wee, (lees: Hoerrah!) daar breekt de stroom den dijk.
Zie, daar springt de watervloed
Den grammen leeuw gelijk
Met grollend angstgeluid
Verwoed
Vooruit!
Door velden en dorpen
Door bosschen en steden
Verworpen
Vertreden
Wordt alles op zijne dolle vaart...’
De volgende verzen zal ik maar niet aanhalen, want daarin klin- | |||||
[pagina 244]
| |||||
ken angstgeluid en noodkreten van ongelukkige slachtoffers, wat bewijst dat bovenstaande citaat geheel uit zijn verband gerukt is en dus waardig om naast zijne confraters te prijken in de ‘Gevleugelde Woorden ofte Edele Konste om gedachten, gezegden of woorden te verminken, een slimmerik bot te maken, en een botterik slim. - 15e geheel omgewerkte herziene uitgave ten dienste der armbloedigen van geest: Utopia 1910’. Wreedheid ligt trouwens allerminst in den aard van Vlaming of Flamingant, dus ook niet in den mijnen, vermits ik heel ootmoedig in mijn eerste stuk bekend heb flamingant te wezen. Mijn zacht gemoed verzet zich dan ook heftig tegen de aantijging van Mijnheer George P.M. Roose, die in Onzen Tijd van 7 November 1909 zich o.a. als volgt over me uitliet: ‘'t Mocht wel dat O. Ratius, die zoo-vinnig de zweep te hanteeren weet, teekent met zijn waren naam.’ Mijnheer Roose moet wel een hoogen dunk van me hebben, om me uit te maken voor een voerman, die onbarmhartig de djakkeGa naar voetnoot(1) laat striemen over den verduldigen rug van 't ingespannen vee. Ik ben lid, waarde Heer, van 't Beschermingscomiteit der dierenbeschermers en moest het waar wezen, wat ge van me vertelt, 'k zond dadelijk mijn ontslag in, al gun ik mijne vrouw dien triomf niet. En dan, hoe kwam het ooit in uw brein op, de Vlamingen als eene kudde vee te schandvlekken, die zich zoo maar door den eersten, den besten pseudo-Vermeylen zou laten aan een touwtje leiden, als een hansworst? Ik ben inderdaad een pseudo-Vermeylen, Mijnheer Roose. ‘Mijn zuur-zoete kantteekeningen zouden willen luiden als Vermeylens opstellen van dien aard, naar 't gaat niet. Hier en daar ontstemmen wangeluiden.’ (Jong Dietschland, Kerstnummer 1909.) Ge moet toch toegeven, dat de Vlamingen niet zullen komen toesnellen om naar ketelmuziek te luisteren, zij, wier ziel slechts aan 't trillen gaat bij den zuiveren klank van Klokke Roeland of van den Beiaard! Arme Rat, waarom ben je geen voerman en geen muzikant geboren? Waarom,Vermeylen, schreeft ge ooit eene kritiek op de Vlaamsche Beweging tot uwe groote schande en mijne eer? Is 't geene eer voor mij met u vergeleken te worden en is 't geene | |||||
[pagina 245]
| |||||
schande voor u, dat men u met simpelen O. Ratius compareert, al zijn diens kantteekeningen nog zeer eigenaardig. Toen de Vlaamsche Gazet dat ‘zeer eigenaardig’ drukte in haar nummer van 5 October 1909 en daaronder eene geheele kolom ten bewijze overnam, geloof ik, dat ze een zalig werk van barmhartigheid verrichtte, als ze reeds zoo dikwijls deed. | |||||
De nieuwe deugd.Dit verwondere u echter niet, want de hoofddeugd der Vlaminis, naast hun idealisme en hun geduld, een barmhartige edelmoedigheid, of edelmoedige barmhartigheid, naar ge verkiest. ‘Tusschen Vlaamschgezinden en Vlaamschhaters is er dit verschil: de eerste(n) hebben de macht, maar ze zijn te eerlijk om die te gebruiken: de tweeden(n) deinzen voor geen enkel middel terug en vertegenwoordigen niets.’ (Vlaamsche Gazet, 21 Febr. 1910.) Op het Congres te Mechelen hadden de Vlamingen de kliek Woeste, Mercier & Co kunnen verpletteren onder hunne overmacht; te Antwerpen hadden zij den heer Delvaux met zijn sleep van drie ellen voor 'nen frank in 't Scheld kunnen versmoren. Maar op 't oogenblik, dat ze den sluipmoordenaar den strot hadden kunnen toenijpen in wettige verdediging van eigen leven, hebben ze den grimmigen klauw losgelaten om geen gruwelijken moord op 't geweten te hebben. De Vlaming laat zich liever zelf opknoopen, dan een kat kwaad te doen (dat komt er van, stropdragers onder zijne voorzaten te tellen!) en daarvan is hij zich bewust, want naar gelang der omstandigheden weet hij deze zijne hoofddeugd, een van de zeven hoofdzonden te omschrijven, door geduld, diplomatie, opportunisme, grootmoedigheid en zelfs lamme-goedzakkigheid. Julius Hoste Jr, schrijvende over de beteekenis van 't Mechelsch Congres in de Vlaamsche Gazet van 28 September 1909 parafraseert ze op de twee volgende zeer overeenkomende wijzen: 1) ‘De Vlaamschgezinde katholieken gedroegen zich eens te meer als warme voorstanders der Lamme Goedzaktheorieën’. 2) ‘Men ziet dat de katholieke Vlaamschgezinden grootmoedige jongens zijn.’ ‘Maar’, voegt hij er dadelijk bij ‘wie te grootmoedig is, wordt dikwijls kleinzielig bedrogen.’ Bij het lezen dezer laatste bedenking kon ik een sceptisch lachje niet bedwingen: wordt de deugd niet altijd beloond, al was 't in den hemel, en waar | |||||
[pagina 246]
| |||||
heeft men ooit de Vlamingen kleinzielig bedrogen of zelfs kunnen bedriegen? Dank aan het Volksbelang was alles, tijdens het schepenschap De Vigne te Gent, op het stadhuis op Fransche leest geschoeidGa naar voetnoot(1); - dank aan de Nieuwe Gazet benoemde men te Antwerpen in stadsscholen onderwijzeressen, die haast al hun Vlaamsch hadden vergeten en vergeven in de Normaalscholen te Luik en te Brussel; - dank aan de Vlaamsche Gazet werd in de Brusselsche stadsscholen het Vlaamsch in eere hersteld; - dank aan 't Fondsenblad werd de Coremanswet onverminkt begraven; - dank aan 't Nieuws van den Dag, Het Handelsblad en den Bien Public werd de aartsbisschoppelijke zetel een broeinest van flamingantisme; - dank aan... ja, zoovele dingen is de Vlaming in alles steeds driewerf betaald geworden voor zijne grootmoedigheid. | |||||
De Soorten van flamingant.Dit komt hoofdzakelijk, doordat de Flamingant zich enkel door zijne heilige beginselen laat leiden, alle persoonlijke vete op zak steekt, niet moedoet aan politiek geknoei en steeds vooruitrukt in 't verblindend licht zijner idealen. Andere menschen zien dat wel met een ander oog aan, wat geheel natuurlijk is. ‘De gustibus et coloribus non disputandum’ zegt het tot op den draad toe versleten gevleugeld woord zonder vleugels. Ik zal me echter wel wachten al dien nonsens te weerleggen of slechts aan te halen: 't papier heeft maar een zekeren graad van verduldigheid en het is raadzaam dien Rubicon niet te overschrijden. Eén smakelijk staaltje wil ik toch aanstippen, dat me onlangs door toevallige omstandigheden (is meest alles in het leven geen toeval?) in de handen viel. Dat staaltje komt van een burger, ‘un Bourgeois’, die het over de vrijheid van den familievader had in een week-blauw getint blaadje en naar aanleiding daarvan in voetnota het soort flamingant in drie klassen verdeeld:
| |||||
[pagina 247]
| |||||
Hier volgt de juiste tekst: ‘Permettez-moi de rappeler ici cette définition - qui ne date pas d'hier - des trois principales catégories de flamingants: 1o D'abord: l'apôtre, foncièrement convaincu, loyalement désintéressé, et qui croit avec ferveur à la générosité du combat qu'il mène. C'est l'exception; l'espèce est rare. Ce flamingant, du reste, est neuf fois sur dix largement exploité par ceux des autres catégories. 2o Ensuite: le chef, le pourfendeur qui sert le mouvement parce que celui-ci le sert... et, encore, avec quel intérêt! 3o Enfin, et c'est le plus dangereux, celui pour qui la civilisation française - pour des causes sans doute indépendantes de sa volonté - est restée un profond mystère et qui cependant se sent les capacités intellectuelles voulues pour être plus et mieux que ce qu'il est dans la vie; mais, dès qu'il tente de s'affirmer, sa façon d'écorcher déplorablement le français ou l'emploi de son vulgaire patois flamand font qu'on ne le prend pas au sérieux: et sa vanité souffre. C'est le flamingant par dépit.’ Ik geloof voorloopig slechts aan het bestaan van de eerste klasse, van den apostel. Moesten de twee andere bestaan, dan ware ons pleit sedert lang gewonnen: waar eene belanglooze beweging het egoïsme van zijne voorstanders weet wakker te schudden, is ze zeker van haren vooruitgang en hare tijdelijke of langdurige zegepraal. Dat zien we best in de politiek, eene beweging die nooit dood zal gaan, zoolang er op de hoogeschool jonge advokaten gekweekt worden. De Vlaamsche beweging telt helaas! nog geene jonge advokaten genoeg onder hare vurigste aanhangers, ze is nog te belangloos, en er zijn nog te veel menschen, die naar de Fransche pleidooien watertanden. Wordt ze eens een groote verhevene politiek, dan... ja, maar tot dan is ze in de politiek een stuk suiker in een glas water. Een groot percent brengen de Vlaamsche acties op de Beurs nog niet op, al stijgen ze wat in waarde: de kroozen zijn voor de nakome- | |||||
[pagina 248]
| |||||
lingen, misschien wel... voor de politieke leiders en de hoovaardige nijdigaards, terwijl de nazaten der apostels de kunstwerken zullen erven, bronzen, marmeren, blauw- of witsteenen beelden, konterfeitsels, portretten en, namen van straten: zoo zal het nageslacht zijne voorvaders in dankbare hulde kunnen herdenken! De Vlaamsche Beweging is nog geene politiek, maar niets schijnt haar, gelukkiglijk, te zullen beletten het te worden. Er hebben zich bedenkelijke symptomen voorgedaan in den laatsten tijd, die als de voorteekens zijn van een nakenden ommekeer in veler gemoed. Men heeft in de Kamer zelfs het wetsvoorstel Franck-Segers-Standaert-ex-Coremans gestemd, niettegenstaande de aanstaande verkiezingen van 22 Mei! * * * 't Wordt echter tijd, dat ik mijn kop eens naar een anderen kant uitdraaie; 't is voor eene rat niet raadzaam steeds op dezelfde tanden te bijten: de ontwikkelingsleer leert ons immers dat bij gebreke aan de noodige oefening tal van organen verstompen en van hunne vroegere bestemming afwijken; zoo heeft de mensch zijn staart verloren, doordien hij geen zin meer had nog langer aan de boomen te blijven hangen en alléen 't been is er van óver gebleven. Een schilderij in een ander licht of uit een anderen hoek bekeken, brengt dep kunstliefhebber een nieuwe geneugteGa naar voetnoot(1). | |||||
Roeselaere.Als elke plichtbeseffende Vlaming ben ik ook naar Roeselaere geweest, al kwam mijne vrouw er nog zoo erg tegen op. Sedert zij de Kritiek der Vlaamsche Beweging gelezen heeft, wil ze van dergelijke opvoeringen in open lucht niet meer hooren; ze oordeelt, dat gezang en geschreeuw in de ontzaglijke ruimte van den hemelkoepel te lore gaat en de kelen schor maakt, wat gevaarlijk is voor hen, die als ik, zwakke stembanden hebben en mijn vrouwtje is toch zoo zorgzaam. Ik heb bij mijn terugkeer uit Roeselaere haar sceptisme met een bonk meenen kapot te slaan door haar te vertellen, dat Vermeylen er gespro- | |||||
[pagina 249]
| |||||
ken had en men hem 's nachts op een wagen triomfantelijk rond 't slapende dronkenGa naar voetnoot(1) Roeselaere had gerold. Ik zal me die bofferij altijd beklagen, want sedertdien voelt mijne dierbare Amalia geen sikkepit respect meer voor Vermeylen en mijn gewaande triomf was naar de maan. Ja, Vermeylen heeft te Roeselaere gesproken en buitengewoon goed, al werd zijne rede ontijdig gestoord door de intrede van de twee gouverneurs ofte gouwgraven van West-Vlaanderen, den Hoogwelgeboren Heer Baron de Ruzette en den eenvoudigen Eerwaarden Heer Hugo Verriest. Stijn Streuvels zat vooraan onder de genoodigden; hij heeft niet gesproken te Roeselare, al wou men hem er toe dwingen; hij broeide er zijn kranig en haast onbesuisd artikel uit: Strijd of Zegepraal, dat verscheen in Hooger Leven, veel opschudding verwekte en hem om zijne uitstekende bedoelingen van harte mag vergeven wordenGa naar voetnoot(2). Herman Teirlinck en Karel Van de Woestyne waren ook aanwezig; zij spraken ook niet, ze zaten aan de perstafel en schreven respectievelijk zeer gloedvolle fijn-gestyleerde artikels naar 't Vaderland (of 't Algemeen Handelsblad) en naar den Nieuwen Rotterdammer, waaruit we sommige dingen niet ongemerkt kunnen laten voorbijgaan. De lezer neme 't voor wel, dat we hem daar wat over onderhouden; de uitvoerige verslagen van de feesten zelf hebben we in onze Fransche dagbladen zeker allen gelezen. Streuvels had na de feesten aan Van de Woestyne geschreven: ‘De geluiden zijn vergaan: wát blijft er nog over over’Ga naar voetnoot(3). En Karel antwoordt in de N.R.C: Er is wel wat van overgebleven en o.a. had de jufvrouw van 't ‘Hôtel du Paradis’ hem ‘uit eigen beweging en met oogen, schitterend van overtuiging’ gezegd: ‘Deze week nog laat ik mijn uithangbord oververven en dan zal het heeten: “Gasthof het Paradijs.” Karel hád gelijk... toén hij dat schreef. Joseph Verhelst, de verdienstelijke secretaris der R.'s feesten, schrijft onder Fransche opschriften in Nieuwe Wegen, Letterkundig Maandschrift voor het volk (Gallet, Roeselare) nr 4, dat... “Het Fransch uitsteekberd bleef | |||||
[pagina 250]
| |||||
bestaan... doch de Vlaamsche naam nu ook op den gevel prijkt, boven den Franschen.” Hij weet ons nog dit aangenaam-verrassende nieuws voor Streuvels te vertellen, dat eenige dagen na de feesten sommige der Vlaamsche opschriften spoorloos verdwenen, daar ze slechts op stroken van papier of katoen geschilderd waren. “En juist deze opschriften: Vlaamsche Vlagge, Gulden Sporen, Pieter de Coninck, Artevelde, enz. die aan den Vlaamschen strijd herinnerden in hun meest romantische uiting, herkregen hun banale, pseudo-deftige, Fransche benaming.” Enfoncé, mon cher!’ wat in Eedje Anseele's lyrisch proza zooveel beteekent als ‘'t Volk moet eerst brood hebben!’ en in 't Latijn ‘Panem et circenses’Ga naar voetnoot(1). Of men te Roeselare nog een nieuwen druk heeft bezorgd van de Rodenbach-lucifers-sigaren-dassen enz. en of de Rodenbach-gedachte, die er ‘vleesch’ geworden was, nog niet verteerd is, zijn we niet te weten gekomen: daarover blijft onze spiritentafel stom als een karper, die 't aas versmaadt dat voor zijn gapenden muil wanhopig hangt te bengelen. | |||||
De Ivoren Toren en 't Vlaamsche volk.Er is volgens Van de Woestyne echter wat hoogers van de Rodenbach's feesten overgebleven, de verbroedering namelijk van de Vlaamsche schrijvers met het ‘beste gedeelte van het Vlaamsche volk’, eene verbroedering die niet weinig ter eere strekt van de Vlaamsche schrijvers, wie men dus ten onrechte verweten had in hun ivoren toren opgesloten te blijven, niet af te dalen tot het volk. Deze veeg uit de pan geldt Hoste Jr, meenen we, die den ‘ivoren toren’ gelanceerd heeft, als voorbode van het ‘ivoren aapje’, dat pas later in de wereld kwam en met den toren alléen het hoedanigswoord gemeen heeft, wat ons laat veronderstellen dat het aapje misschien wel in dien toren uitgebroeid is. Van de Woestyne weet dit fijn te beredeneeren: ‘Die jongere schrijvers, die trachten van hun land wat schoonheid te maken, hunne Vlaamsche taal te kneden tot kunst die dan toch ten bate van hun volk | |||||
[pagina 251]
| |||||
zou komen, die jonge schrijvers ondervinden, op feesten als te Roeselare, dat het beste deel van hun volk hunne poging waardeert, en dat zij wel gelijk hadden niet tot het volk af te dalen, vermits het volk tot hen opgeklommen is.’ (Ik cursiveer.) Met allen eerbied voor uw talent, dat wij meer dan eens tegenover verwaande oningewijden verdedigden, gelooven we toch, mijn waarde Van de Woestyne dat gij u zelf en uwe maats wat over het paard tilt en heel onvoorzichtig bekend moedwillig ('t gerecht zou zeggen: met voorbedachten rade) in uw toren opgesloten te zijn gebleven. ‘On ne saurait avoir plus de morgue’. De Vlamingen hadden de deur achter uw rug kunnen toegrendelen of dicht metsen, maar 't zijn gelukkiglijk grootmoedige jongens, die niet gauw wat kwalijk nemen. Zij hebben als vergelding propaganda voor u en uwe vrienden gemaakt, uwe boeken aangekocht voor eigene en openbare bibliotheken, zij hebben uw lof gezongen, niet zoozeer uit sympathie voor uw persoon, die in zijne fantazie-vesting verdoken lag, maar uit genegenheid voor de kunst, in zijne gerijmde uiting zoo subtiel-fijn, dat slechts weinige uitverkorenen etherisch genoeg zijn om ze te vatten met hunne onbeholpen lompheid. Waarlijk, neen! het volk is nog niet tot u opgeklommen (gelukkiglijk, anders waart gij allen slechts primi inter pares), maar anderen hebben uw werk gedaan, litteratoren, zijn in uwe plaats afgedaald tot het volk, hebben getracht zijn kunstzin op te beuren en te veredelen, terwijl Rupert Sörge zijn ivoren aapje streelde en Janus het raadsel van zijn dubbel voorhoofd trachtte te ontcijferen. Dat de door u geschapen schoonheid ten bate van ons volk zal komen, betwijfelen we niet, wat ons niet belet te betreuren, dat niet éen onder de Van Nu en Straksers (buiten Streuvels misschien) de heilige zending in zich gevoeld heeft schrijver te worden voor de Vlaamsche gemeenschap, of die gemeenschap ten minste metterdaad bij te staan in zijn strijd naar hooger leven, zooals een Björnsterne Björnson die gevoelde en volbracht. Vermeylen heeft zijn weg naar Damascus gevonden en is sedertdien in de Vlaamsche Kringen zeer sympathiek geworden, behalve aan mijne vrouw, die hem juist dat niet vergeven kan. En gelooft u niet, waarde Van de Woestijne, dat de toejuichingen te Roeselaere juist uit die sympathie ontsprongen en zich niet zoozeer tot den schrijver als | |||||
[pagina 252]
| |||||
tot den Vlaamschgezinde richtten? Een simpeler mensch had op dat oogenblik een innigen dank gevoeld en zijn groote schuld ingezien; u heeft het handgeklap gestreeld in uwe kunstenaarseigenliefde en daarin deed u verkerd. Wij dachten, blijkbaar met zoovele anderen, op dien heerlijken Augustusdag, dat de Ivoren Toren voor goed gesloopt was en wij juichten! Lacy! 't gejubel heeft in de woestijn weerklonken! Vermeylen had misschien eveneens gelijk, toen hij verklaarde dat elke schrijver zich in Vlaanderen onbewust door eene nationale gedachte leiden laat, maar dat zou hij juist niet mogen doen. Hij zou zich precies zijne taak bewust moeten wezen, met al den gloed van een Sevens, die met verbazende virtuositeit den brui geeft aan hoogere aesthetica, doch met zijn Schoolmeester de gemoederen van eene massa menschen zal aan 't gisten brengen, die op de meeste en de mooiste gedichten uit 't Vaderhuis met waterige koeoogen zullen staren als een bok op eene haverkist. Feitelijk is ons volk nog te jong om er eene fijnproeverskunst op na te houden en 't literaire werk van nu zal pas erkend en genoten worden later, als de Vlaamsche leiders van nu onzen taalstrijd zullen hebben doen zegevieren en de ontvoogde Vlamingen zich geheel aan eigen cultuur-ontwikkeling zullen kunnen wijden, 't Ligt gedeeltelijk ook in uwe macht dat oogenblik te vervroegen. Hebt ge daarin geen lust, timmer dan voort aan uwe kunst; niemand zal 't u kwalijk nemen, ieder Belg is vrij voor de wet en nog veel vrijer daarbuiten; beken openhartig dat gij slechts de kunst om haar zelf vereert (zulke menschen bestaan er ook in landen, waar geen taalstrijd het intellectueele leven stremt), maar gebruik den naam uwer edele kunst niet als schermdegen ter verdediging uwer Vlaamschgezinde koelbloedigheid en laat het aan anderen over ‘de kunst der ivoren-toren-schrijvers de uitbottende bloem’ te heeten ‘eener beschavingsbeweging’ die pas aan 't groeien is en waarvan gij de voorloopers zijt, de aankondigers of inleiders, zoo ge deze laatste benamingen uit bescheidenheid verkiest. De band, die op de Rodenbach'sfeesten zou gebleken zijn te bestaan tusschen ‘het beste deel van ons volk en de schrijvers van dat volk’ lijkt me een hersenschim van hem die dat schreef, daar die band slechts aan eenen kant zou vastgehaakt zijn, den kant van 't beste | |||||
[pagina 253]
| |||||
deel, en niet lang genoeg blijkt te zijn om de hoogte te bereiken van den toren: de jongere schrijvers hadden (en hebben dus nog) gelijk niet tot het volk af te dalen (na 't beste deel komt immers het slechtste). Echte liefde tusschen twee op oneffene hoogte staande wezens ontstaat pas, als het hoogste het besef verliest van zijne hoogheid en het laagste aan zijn moeizamen tocht naar hooger, aan zijne vroegere nederigheid niet herinnerd wordt. | |||||
Katholieke Studentenbeweging.Blijft er dan niets over van de Rodenbach'sfeesten? Toch wel en hunne groote verdienste bestaat hierin, dat ze op hun tijd zijn gekomen, nà de Vlaamsche studentenwoelingen te Leuven en vóor het Vlaamsche incident te Mechelen. Te Roeselaere hebben de katholieke studenten en met hen de katholieke flaminganten publiek hunnen vrijheidszin geopenbaard en den handschoen toegeworpen aan de overheid en die even onverwachte als kloekmoedige daad heeft er het hare toe bijgedragen om het wetsvoorstel Coremans-Franck-Segers er door te halen. Men kent de feiten. In Mei 1909, tijdens de Jubelfeesten der Alma Mater waren de Vlaamsche studenten en oud-studenten, met de fanfare van het Vlaamsch Verbond voorop, voorbij Monseigneur getrokken, al roepend met krachtig gebaar: ‘Wij eischen eene Vlaamsche Hoogeschool’; op het banket werden de Vlaamsche sprekers, onder wie niemand minder dan hoogleeraar Sencie, uitgejouwd door de WalenGa naar voetnoot(1); daaruit ontstonden opstootjes en het Vlaamsch Verbond werd ontbonden. Het Verbond verrees te Roeselaere met een tartenden rouwband om de lans der vlagge, begroet door het rijzige beeld van Berten en een storm van toejuichingen, als zelden ooit uit Vlaamsche borst opstegen ter verheerlijking eener echte Keerlendaad. De vlagge draagt sedert dien heuglijken dag nog haar rouwfloers, maar de koppigheid harer beschermende ridders is niet geweken, al dreigde men hen met den banbliksem! Wat een geluk, dat we in den tijd der H. Inkwisitie niet | |||||
[pagina 254]
| |||||
leven! 't Ware al uit den booze geweest en men hadde ze gehangen! Thans heeft Ons Leven den Inquisitorialen (pardon: Rectoralen) Raad afgeschaftGa naar voetnoot(1) en Als 't Past schrijft in nr 16 (April 1910); ‘Omdat ge misbruik maakt van uw hoog en heilig gezag, beschouwen we Uwe Eminentie als een der ergste vijanden van ons Vlaamsche ras. We wenschen niets beter dan U met liefde te volgen als onzen geëerden geestelijken leider, maar door uwe bemoeiing op alle gebied, door uw spijtig miskennen van ons volksbestaan, verbrokkelt gij zelf uw gezag en wakkert den argwaan en het misprijzen ten hoogste aan. Christus heeft gezegd tot zijne apostelen: “Gaat en onderwijst alle volkeren...” maar aan geen enkelen heeft hij last gegeven dit hoog gezag te gebruiken om de natuurrechten van een volk te bekampen. Omdat wij katholieke Vlamingen, U dat recht ontkennen, worden we door Uwe Eminentie gebroken en vervolgd! Echt kristelijk voorwaar, en het best geschikt om de katholieke gedachte in den lande hoog te houden!’ Ja, Christus was een braaf man, maar velen zeggen: Luistert naar mijne woorden en kijkt niet naar mijne daden. O. Ratius wou echter wel, dat de Vlamingen eens ter dege keken naar de daden der Vlaamsche Studenten te Leuven. Zoo moedig, zoo hardnekkig zijn ze nog nooit opgetreden en ongetwijfeld hebben de gebeurtenissen te Roeselaere hunne kranigheid gestut: Berten zou niet beschaamd worden! | |||||
Mechelen en politieke Vlaamschgezindheid.Te Mechelen was blijkbaar de geest van Berten ook aanwezig op 23, 24 en 25 September. Daar ook behaalden de katholieke Vlaamschgezinden eene overwinning, dank aan hunne grootmoedigheid. Het Bureel van het Congres achtte zich genoodzaakt er de volgende verklaring af te leggen: ‘Het Bureel van het Congres; overwegende dat eene algemeene | |||||
[pagina 255]
| |||||
en grondige kennis der Vlaamsche taal van groot belang is, ten opzichte van den katholieken invloed op elk gebied, is van meening dat alle katholieken van het Vlaamsche land zich behoeven te bekwamen, om de Vlaamsche taal grondig te kennen en vlotweg te spreken, en verklaart alle middelen genegen te zijn om door het onderwijs, zonder de grondwettelijke vrijheid te krenken, eene meer volledige kennis der Vlaamsche taal in het Vlaamsche land te bevorderen.’Ga naar voetnoot(1) Over deze verklaring werd niet gestemd omdat er te veel Vlamingen aanwezig waren. Dat was mooi, zoo mooi, dat advokaat Van Dieren gelijk had te voorspellen: ‘dat niemand onbezonnen genoeg zal zijn om de overeenkomst, waaruit het ontwerp Segers-Franck gesproten is, te verbreken.’ Inderdaad op 22 April 1910 werd het voorstel gestemd. Had ik niet gelijk te beweren, dat de Vlamingen steeds om hunne grootmoedigheid beloond worden? God en Vlaanderen! roepen de eenen; de echo antwoordt; Klauwaert en Geus! en tusschen God en Geus wordt Vlaanderen gemalen. Vlaanderen is de sokkel, waarop het beeld van God zal prijken of dat van den Geus, Vlaanderen is de voetschabel, waardoor en waarop God | |||||
[pagina 256]
| |||||
of Geus zich zal verheffen en terwijl beide partijen in het Walhalla elkander het bewind zullen betwisten onder de bescherming van den Christus of den Vrijheidshoed, schreeuwt buiten het volk: ‘Panem et circenses!’ 't Zal er in de toekomst ‘geestig’ toegaan in de Kamers, als de Vlamingen er meester zullen zijn (in 't jaar 2000 en zooveel, wij kunnen gerust nog een 80 jaar geduld hebben) en de liberalen de stemming van Vlaamsche wetten zullen eischen onder 't geroep van: ‘Aan ons die wet, want 't is voor den Geus!’ en de katholieken eveneens zullen tieren: ‘Aan ons is die wet, want wij strijden voor Christus!’ Dien dag lachen de Walen met Eedje Anseele zich eene breuk. In afwachting zullen op Donderdag 12 Mei de liberalen den heer Franck vieren, omdat hij er in geslaagd is zijn wetsvoorstel te doen stemmen, en hebben andere dankbare Vlamingen getracht Coremans buiten te kegelen: de man wordt helaas! te oud om als ‘voetschabel’ te dienen.Ga naar voetnoot(1) | |||||
Katholieke en andere Vlaamsche beweging.De kenmerkende Vlaamsche feiten van het verloopen jaar hebben zich, als uit het voorgaande voldoende blijkt, haast uitsluitend voorgedaan inde katholieke wereld. De studentenbeweging te Leuven is vooral belangrijk om te volgen. Voór eenige jaren streden die brave jongens nog mee voor de Vervlaamsching der Gentsche Hoogeschool; thans eischen ze eene eigene katholieke Vlaamsche Universiteit te Leuven zelf. Aan de Vervlaamsching te Gent zullen ze blijkbaar maar weinig meer denken. Men zou het ook moeielijk van hen kunnen vergen, waar de Gentsche Studenten zelf in een merkwaardigen lethargischen slaap ingedommeld zijn, sedert hun hoofdman, Professor Mac Leod, zich uit de beweging heeft teruggetrokken. Gaat er dan zoo weinig bezielende kracht uit van de andere Vlaamsche ‘leiders’ te Gent of blijven die steeds wantrouwig tegenover eene geheele vervlaamsching, ze weze voorgestaan door Mac Leodisten of De Raedtisten? Of zou het toch waar zijn, dat te veel vrijheid 't menschelijke streven naar een ideaal | |||||
[pagina 257]
| |||||
in den weg staat? Te Gent zijn de studenten vrij in hun doen en laten en ze maken er ruimschoots gebruik van om een dutje te doen; te Leuven wil men ze knechten en daar heffen ze 't hoofd op. 'k Zou haast wenschen, dat de rector te Gent in een Monseigneur omtooverd werd! De Gentsche studenten zullen zich nochtans zelf moeten behelpen, want de Katholieken slaan hoe langer hoe meer de handen ineen om overal afgezonderd te kunnen optreden naast en zelfs tegenover onpartijdige Vlaamsche kringen. Zulk optreden kan zijne voordeelen opleveren, zoolang het ministerie katholiek blijft, doch zou beroerd-noodlottig kunnen uitvallen onder een oppositieministerie, dat in den Vlaamschen strijd een voortdurend gevaar zou zien, eene bedreiging tegen zijn voortbestaan. De reactie zou niet uitblijven en wij leven nog dicht genoeg bij 1830 om te voorzien waar die ons brengen zou. Een antivlaamsch bestuur zou trouwens ook in de katholieke partij zijne warme verdedigers vinden, tenzij de klerikale taktiek veranderde en de bisschoppen een herderlijken brief naar hunne beminde parochianen zonden: Liever Vlaamsch dan Geus! ‘Dat zou wel kunnen zijn’ zei de Lustige Boer en mijn oom antwoordde: ‘Verwonder u over niets’. Het blijft in elk geval eene grove strategische fout van wege de katholieke Vlamingen, juist op dit oogenblik, hunne partij dien weg in te jagen, evenals het eene, weliswaar welgemeende, maar toch erge dwaling was van wege Julius Vuylsteke de liberalen in die richting te leiden. De liberale Vlamingen hebben tot hiertoe in Gent nog niets verkregen en zoo ze in een vorige gemeente-verkiezing de franskiljons den hoogen hoed over oogen en ooren hebben geslagen, dan is dat te danken geweest aan papa Hoste: men is er hem ook dankbaar voor geweest, dat mag je vrij gelooven! 't Kon passen, dat men het te Gent begint in te zien. Naar men ons vertelt zou onlangs op eene vergadering van liberale flaminganten Professor Fredericq hulde gebracht hebben aan zijnen ergsten tegenstrever op vlaamschgezind gebied, Professor Mac Leod, den hardnekkigsten onder de hardnekkige onpartijdige Vlamingen, wie de wetenschappelijke beweging der laatste 20 jaar alles verschuldigd is. Zou dit het gevolg zijn van de Algemeene Vergadering van 't Nederlandsch Verbond, waar zijn pessimisme de aanwezigen deed twijfelen aan de | |||||
[pagina 258]
| |||||
stemming van 't voorstel Coremans-Franck-Segers en hem die ongelukkige woorden ingaf: ‘We moeten aanvaarden, wat men ons aanbiedt’, eene opvatting die ten slotte met algemeene stemmen verworpen werd? Het is niemand verboden dit te hopen. Die laatste vergadering van 't A.N.V. was nog in andere opzichten belangrijk, wat de trouwe bezoekers dier zittingen, die altijd zeer gewichtige resultaten opleveren, gemakkelijk zullen begrijpen. Daar werd o.m. ernstig besloten, na lange en klare discussie, dat men de onverminkte stemming van 't voorstel C-F-S. zou eischen als minimum; andere vermoedelijk zeer practische besprekingen moesten wegens de overladen dagorde verschoven worden. Dat was jammer, want zoo iets was op de Alg. Verg. van 't Willems-Fonds tot hiertoe nog nooit gebeurd, ook niet in 't Davids-Fonds sedert het voorzitterschap van Mijnheer Frans Schollaert en nog veel minder op de vergaderingen die O. Ratius met zichzelven belegt of... met zijne vrouw. Daarom sluit O. Ratius hier de notulen zijner laatste bespiegelingen ofte geestelijke eculubratiën: de lezer weze dit zijn verslag genadig.
Den derden dag der Maand van Maria 1910.
O. Ratius. |
|