Nieuw Leven. Jaargang 3
(1910)– [tijdschrift] Nieuw Leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 180]
| |
Het Werk van Victor RemouchampsGa naar voetnoot(*)Maeterlinck zegt ergens als hij over den helder-zienden denker Emerson spreekt: ‘Ils ne sont pas nombreux ceux qui nous montrèrent, que l'homme est plus grand et plus profond que l'homme.’ Victor Remouchamps is een dier zeldzamen die het ons wees. En ik voel mij genoopt uwe aandacht op zijn werk te roepen, omdat er dat in steekt, wat volgens mij altijd en overal een echt kunstwerk zal kenmerken, n. 1.: Het Eeuwige in den mensch. Men tracht tegenwoordig te veel naar het persoonlijke, zoodat de mensch, zooals hij is, zooals hij staat tegenover en in de wetten van Hemel en Aarde, eigenlijk de individualiteit, de geest, ons ontsnapt. De meesten komen ons steeds zeggen wat zij doen, wat zij zien, zonder meer. Doch de groote dichters komen ons zeggen wat zij voelen over zich, God en de wereld. Zij voelen wat zij innerlijk zijn en zijn als spiegels waarin wij onze zielen weerkaatst zien. Dit werk van Remouchamps is eeuwig omdat het iets van het Eeuwige in zich draagt. Het is een echt kunstwerk voor alle tijden even groot, omdat er den innerlijken mensch in doorstraalt, die nooit verandert. Er zit iets goddelijks in. En wat is kunst anders dan dit: Het Goddelijke voelen en het op zulke wijze in beeld, klank, kleur, vorm, licht en woord herschep- | |
[pagina 181]
| |
pen, dat uw voelen door uw werk in ons komt. Al het andere is talent en behoort tot den tijd waarin het geschreven is. Dat was de kunst der Egyptenaren, Grieken, Gothiekers, van Da Vinci, Michel-Angelo, Angelico, Rembrandt, Shakespeare, Ibsen, Gezelle en anderen. Dat is de mystiek, en altijd hebben er mystiekers bestaan, afgezonderd, van Scholen en Bewegingen. Gevoelswerk, Verstandswerk, zal steeds veranderen naarmate de tijden gaan en komen, doch het geesteswerk zal dit niet, het zal slechts verder vooruit stralen en puurder worden. Remouchamps is ook een mystieker, maar wij voelen er de Godheid niet in, lachend met stralend gezicht. Wij weten ze hier omsluierd met mysterie en zwijgend. Wij voelen ze, maar kunnen er niet de minste teekening van geven. Ht is eene sombere mystiek, eene koude mystiek, die u een rilling door de ziel jaagt, snijdend als een mes. Het is hier alsof wij zwemmen in den nacht in een oneindige zee. Langs alle kanten duisternis en Eeuwigheid, die als een pijn zijn in het hart, en als er dan nu en dan een vaal licht van daarboven daalt, verdwijnt het weêr plotseling om duisternis en Eeuwigheid nog snijdender te maken. Reeds in het eerste boek ‘Les Aspirations’ voelt men eene siddering van het ongekende door zich heen gaan. Men tast het mysterie dat in en om het leven staat als een vatbare lucht. ‘Un mystère universel m'enivre et me glace comme un vin gelé’ zegt de schrijver, hij heeft er hoop in omdat het boven het leven staat en niet anders kan zijn dan goed. Hij kent geen ander doel dan er eene eenheid mee te worden, er in te leven. Doch hoe dichter hij er bij komt, hoe verder het zich terugtrekt. Het zal een eeuwig verlangen zijn naast eene eeuwige teleurstelling. ‘Lorsque enfin... il comprit, qu'il fallait renoncer à l'au de là et rester après tout, l'esclave de la montagne.’ Die onmogelijkheid doet in hem de smart opwellen, die hem zoet is ‘Un instinct étrange me hante: créer de la douleur et en souffrir.’ Hij voelt in de smart iets goddelijks ‘La souffrance saigne plus loin que le monde... plus loin que la réalité peut-être.’ Smart is hem een licht van het mysterie op de wereld gericht. Zij maakt de wereld schoon. Baudelaire zong: ‘Soyez béni mon Dieu qui donnez la souffrance comme un divin remède à nos impuretés’ en Verlaine ‘Le malheur m'a percé mon vieux coeur de sa lance.’ Remouchamps die in de wereld slechts een schaduw ziet, van het | |
[pagina 182]
| |
mysterie, (een Maya) vindt dat er in de droomen grooter waarheid en meer Leven is dan in onze wereld van stof. En hier roert hij de subtielste, de geheimste gronden van de ziel, van hier glijdt hij werkelijk buiten het leven en brengt ons tot gebieden zoo hoog en ijl dat zij aan onze fijnste zinnen ontsnappen. Het is slechts in den slaap dat de mensch het ware leven leeft, niet meer in Maya is. De droom is hier geen werking meer der verbeelding of der gedachten, in ons. Hier is de droom een wereld op zich zelf, het is de wereld van de ziel, zooals onze stoffelijke wereld die van ons lichaam is. Zulke gezegdens bestaan niet alleen in woorden, hoe schoon ook aaneengeregen, de waarheid vlamt er door heen. En dan zien wij dat de God Hypnos der Grieken, niet een ijdel symbool is, maar een levende macht. Doch het mysterie dat de schrijver zoo lief heeft wordt hem een last, daar het onbekend is en hem in onwetendheid leven laat. Hij wil het ontblooten!... Het is de groote betrachting der menschen: God kennen!... Dat is OEdipus en de Sphynx! Daarheen moet alle streven zijn in leven zoowel als in kunst ‘Qu'importe les choses!... Fais frisonner l'Universel mystère!’ Doch is CEdipus zelf geen raadsel?... Wij lijden steeds schipbreuk en zullen nooit weten!... In ‘Vers l'âme’ krimpt zijne ziel er bij ineen van verschrikking, nooit iets weten! ‘Je ne crois qu'au mystère, nous sommes les fantômes aveugles d'une éternelle nuit.’ En de twijfel ‘le doute, la foi dont on souffre’ stijgt op, maakt ons ellendig en verdroevigt het leven, zoodat ons dit te zwaar wordt ‘Quelle chose formidable que d'exister.’ Le néant ne serait-il pas plus naturel? N'avoir jamais été ou n'être plus, voilà la question. Il y a de l'espoir dans la mort...’ Doch wij leven en het leven is zoo zwijgend dat het schijnt als een spotten van hetgene wat wij niet kennen. Het leven wordt waarlik een obsessie in die nacht, en wij zijn in de wereld als gevangen vogelen. Het beste middel om daaraan te ontsnappen en het leven waarlijk te leven is in ons zelven te gaan. Omdat in ons het Eeuwige is, zullen wij ook met in ons in te treden in de Eeuwigheid leven. De heilige boeken van de trans Himalaya zeggen: Wie in zich leeft, leeft in God, die is een God. Doch ‘nul n'a la curiosité de soi’ ‘nous vivons trop hors | |
[pagina 183]
| |
de nous’ ‘La vie de la plupart d'entre nous est à côté de la vie’. Paulus zei ‘Uw lichaam is de tempel van den H. Geest.’ - ‘Entrons dans nos âmes jusqu' à en mourir’. Remouchamps zooals bijna eenieder, voelt de waarheid van wat hij zegt, doch en kan het niet beleven, omdat hij nog op dit punt van het leven staat waar het lichaam nog het meeste weegt. Hij is steeds meensch met hart en bloed en al weet hij dat hij in zich putten zal het echte leven, toch kan hij er nog niet in berusten in de ongekendheid van het mysterie. Hij wil zekerheid hebben! ‘Je ne sais plus me bercer d'Illusion, mon âme crie vers une splendeur définitive.’ Het is de uiterste wanhoop die opkolkt. ‘Oh ne pas connaître le but de ses efforts! Ignorer pourquoi nous souffrons et si nos souffrances ne sont pas inutiles?’ Het stijgt als een zee. ‘Certes quand nous saignons pour le Bien, notre chair en devient plus idéale - et c'est un pourpre qu'on peut étaler!’ - ‘Mais le Bien est-il dans l'Absolu, plus glorieux que le mal?’ Dit alles draagt de grootschen drang van Vermeylens ‘Wandelende Jood’. Dat alles zwijgt als steen en in ons weent den eeuwigen ‘waarom’ die zoo zwaar en verschrikkelijk om dragen is, het is een pijn die niet te helen is, die ons hoe schoon en verheven wij ook eens mogen worden als een bloedende wonde eeuwig op ons voorhoofd zal vlekken. Het niet-weten is misschien dàt, wat de menschheid kenmerkt. Het is een pijn die niet te helen is, maar die wij kunnen bedwelmen, met goed-zijn. ‘La Bonté c'est le sens profond de la vie.’ Zij maakt het leven inniger. En laat ons goed zijn omdat het beter is en ons niet meer afpijnen met den waarom der dingen, de dood zal het misschien oplossen. ‘Je n'ai d'espoir qu'en la mort’ en ‘il saigne en notre âme du Ciel’ dus hopen wij. In den grond is dat de eenige oplossing om te leven: Goed zijn, in zich zelven leven en kalm afwachten wat de dood brengen zal. Doch in die rust brandt er steeds een pijnende onrust. Doch door die somberheid, die moeheid, komt er plotselings op het onverwacht een helle ster gerezen met triomfantelijken glans. ‘Je commence à croire à la Beauté profonde des cimetières et je trouve l'herbe pauvre qui recouvre peut-être des Dieux.’ Zoo eindigt de laatste ‘poème en prose’ getiteld ‘Aurore’... Dat is in 't beknopt het werk van Remouchamps. Ik heb zooveel mogelijk een verband in zijn werk gebracht, alhoewel elk stuk | |
[pagina 184]
| |
op zich zelve staat. Het doet mij leed, dat ik (plaats verplicht me er toe) met hier en daar een zin te onderlijnen, zooveel schoons en subtiels moet laten liggen, want hier is elke zin een boek waard. Dit opstel is geene studie, maar een roep om de aandacht op dit onrechtvaardig-vergeten werk te vestigen. Mocht ik niet in de woestijn geroepen hebben! Ieder van ons die dit boek leest zal zich geheel anders voelen dan gewoonlijk. Er zal in hem iets sidderen, dat meer is dan hij zelf, iets dat hij vroeger nooit vermoed heeft en dat misschien (wie weet?) een God kan zijn. Want zulke boeken brengen ons meer Convictie over de Eeuwigheid dan het beste beredeneerde tractaatje. Mocht ieder les ‘Aspirations’ en ‘Vers l'âme’ lezen en genieten!
Lier 1909.
Felix Timmermans. |
|