Nieuw Leven. Jaargang 3(1910)– [tijdschrift] Nieuw Leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 107] [p. 107] De Fontein Hoe op de marmer-smijdge kom het water gutst en giet; de dartle drupplen sprinklen om de lekkende randen. Ze pletsen op het glad geblaert rond de oude kom gekreukt; de blaeren hangen nat-verzwaard in glimmerend branden. Nog stort en gulpt staeg over mij 't koel levenswater neer, 't ontzwaart dees hert en maakt weer blij dees lustlooze handen. [pagina 108] [p. 108] De Merel De merel heft een zoete keel het duistrend boschken uit en klaagt zoo zacht en wonderveel dat vast van God beduidt; hoort hoe hij eenzaam nadertiert in 't scheemrend boomgetakt, waar 't lied zijn lieve ruisch verliert en in 't geblaert verzwakt; de loome stilte droomt en poost na ieder vroom geschal, wijl de avend door 't geblaerte bloost met gulden schemerval; dan drijft een weemoedsvolle traan mijn starende oogen nat en 'k moet al stil in 't donker staan en peize op God ietswat.... [pagina 109] [p. 109] De gruw-gespitste smart der doornen heeft mijn verloomend hoofd met schrale, klamme klissen zwaar omloofd... Hoe de eerstgeboorne en vroegste lusten worden pijnzaam dood-gesteken! Want zie, dees hitsig bloed waarvan de slapen leken is 't warme nat van de ouden lust naar 't huivrig vleesch, dat me ongerust en zeerig deed binst 't zachtzaam Godgevallig smeeken. Want zie, dees ransig bloed op d'holten der kleumge kaken afgebold is duistre duivelsmoed die schond en scholt... Ik voel het stolten in gruwbre langzaamheid van taai-geronnen droppen. Ach, hoe dees kleine hart de pijn moet innekroppen en zwijgen door het overvol verdriet dat boordevol heur randen overschiet en dweers 't bedoornde hoofd mag op mijn wezen stroppen! Mijn Vader God, hoort Gij de klare droppels lekken op dees bewustlooze aarde die geen pijnen weet? Zie hoe mijn armen naar uw verre goedheid strekken... Ik kreun en bid om 't einde van dees leed. Karel van den Oever. Vorige Volgende