Nieuw Leven. Jaargang 3(1910)– [tijdschrift] Nieuw Leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] Het Licht Het Licht, het Licht alom. - Het zindert van de toppen der heuvlen, wie zijn kus tot leven wekken zal; 't Brandt in den breeden stroom en 't leekt in gouden droppen van elke torenspits in 't schaatrend Scheldedal... Het rent de heemlen door, - éen gouden Gloriehal - geen stoere wind of wolk, die 't stremmen kan of stroppen; 't Bruischt op de boomen, 't rilt en steekt hun koele koppen in brand, zoodat zij laaie’ en vlammen overal, verwonnen Reuzen, trotsch, nog dreigend in den val; 't Brandt al de dorpen vol, 't zet al in vuur en vlammen, spant al zijn tenten uit, die vlaggen zonder tal, vervult de Oneindigheid met jubelend geschal, en plant, door heeml en aard te dwingen noch te dammen, zijn Reuzenstandaard, trotsch, ter tinne van 't Heelal. Vorige Volgende