Nieuw Leven. Jaargang 3(1910)– [tijdschrift] Nieuw Leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] Ophelia Als een die in den blanken nacht wil varen gaan, blank van de breed-ontloken bloem der maan; en drijft op het wijde water, klaterend zacht, waarin die wonderbare bloeme bloeit en lacht... verwonderd dat de wereld zoo groot is en zoo wijd, met een vredige glorie in deze heerlijkheid; zoo varend tot hij plots, tusschen het riet, lijdzaam-droef, het hoofd van Ophelia ziet, omkranst met bleeke rozen ligt ze daar, en 't is alsof ze zelf een lelie waar. Hij roert dit schoon niet aan, zoo rein en vlekkeloos, maar kan het niet vergeten en droomt er van altoos. Nu zweeft een bangheid en een droefenis, en de nacht zingt een lied om het hoofd in het lisch. [pagina 12] [p. 12] Zoo drijf ik naar een onbekenden boord, op 't vlak van mijn gedachten langzaam voort; en waar er vreegeluk aan het bloeien gaat, en de nacht om mijn ziel als een wijding staat, daar rijst gestorven vreugd, vervlogen schoon, geloof dat verwelkte - als een hoofd met een kroon. En dit hoofd is me lief - maar zijn eeuwige smart is een doodende lach op het meer van mijn hart. J. Mennekens. Vorige Volgende