Nieuw Leven. Jaargang 2(1909)– [tijdschrift] Nieuw Leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 546] [p. 546] Doode blaren De blaren dwalen neer van uitgebloeide boomen, wier takken naakt en zwart verlijnen op de lucht, die peinzend is en grijs door wee om doode droomen, waarvan de schrille smart in 't raaflend vlagen zucht. De morgen snakt in mist. De dag is als een droomer, die leeft in vroeger tijd, en niets van 't heden weet. Des avonds gloeit nog vaag wat gloor van dooden zomer, als troost der eeuwigheid voor 't grievend scheidingsleed. [pagina 547] [p. 547] Waar eens het leven loech zijn nu slechts dorre blaren. Niets blijft er van de pracht die zonneliefde ons gaf. Ik hoor in 't koud gewaai als schimmen rond me waren, en stemgesuis, als zacht geprevel bij een graf. Constant Eeckels. Vorige Volgende