de toute clairvoyance intellectuelle contestent a été péremptoirement démontrée par la journée du 22 août, à Roulers.’ Wie kan ons aan de namen dier ongeloovige symbolisten helpen?
2. Le Thyrse heeft in zijn Octobernummer, den heer A. De Ridder ruimschoots voor deze lievigheid beloond. Niemand minder dan de directeur, Leopold Rosy, bespreekt De Ridder's ‘Lettres flamandes’ en eindigt als volgt: En rendant ainsi un hommage à ses confrères, M. André De Ridder a plus fait pour la cause flamande que ne pourraient jamais l'espérer ceux dont les gestes inutiles et agaçants, naïfs ou outranciers rendent le ‘flamingantisme’ si déplaisant. Puisse M. De Ridder être entendu quand il condamne, ‘ce mouvement flamand systématiquement hostile au français’, ce flamingantisme qui rêverait ‘d'une littérature flamande parquée - comme en une muraille de Chine - dans nos cinq provinces des Flandres!’
Is het niet betreurenswaardig dat mannen, die Vlaamsche leiders wenschen te worden, dat franskiljonsche argument gebruiken, dat de Vlamingen systematisch tegen het Fransch optreden en dat de flaminganten een Chineeschen muur rond de Vlaamsche letterkunde willen optrekken? Kan het Chineescher?
3. Dezelfde Thyrse bespreekt in zijn November-nummer het boek van Henri Liebrecht: ‘Histoire de la littérature belge d'expression française.’ De bespreker, Leon Wéry, neemt een loopje met de ‘âme belge’, die als grondslag heeft gediend voor dit werk en besluit met volgenden zucht: ‘Laissons “l'áme belge” jouir quelque peu de son corps. Et puisque le dualisme est inévitable, sachons y consentir.’ Helaas! als 't dan toch moet!
4. La Vie Intellectuelle, bij monde van zijn hoofdopsteller, Georges Rency, den man die destijds over Stijns schreef, omdat hij zijn collega was op het