Nieuw Leven. Jaargang 2(1909)– [tijdschrift] Nieuw Leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 436] [p. 436] De zon op al de wegen De zon op al de wegen, de vreugde op elks gelaat... Dwaas, die den stillen zegen van zooveel schoons versmaadt... Heb ik niet veel geleden, geschreid mijn oogen rood, niet vaak, in angst gebeden, ten kommerloozen dood? Toch ben ik kind gebleven met liefde en droom en vreugd, en hield, in 't schendend leven, mijn zon, mijn lied, mijn jeugd. [pagina 437] [p. 437] Wie, die op aarde, rijker en schooner schat ontgint? Wie 't leven goed wil, kijke er uit de oogen van een kind, waar liefde en vreugd bezonken zijn als in spieglend meer, vol glorie, zonnedronken, op 't aardsche leven neer... Gij, die ter kille stranden doolt van uw lichtloos leed, niet meer van schooner landen de blijdre wegen weet, - [pagina 438] [p. 438] keer weder naar de zonne, die aller moeder is, steeds borrelende bronne van troost en lafenis; hef, naar het zonnegloren, uw stralend aangezicht, - Zie: de eeuwge vreugden bloeien maar in 't oneindig licht. De zon op al de wegen, de vreugde op elks gelaat... Dwaas, die den stillen zegen, van zooveel schoons versmaadt... Vorige Volgende