Nieuw Leven. Jaargang 2(1909)– [tijdschrift] Nieuw Leven– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 435] [p. 435] Onder 't ruischende geboomt... De wind, de frissche wind verkoelend langs mijn hoofd, de klank, de klare klank der klokken in de boomen... O Leven, leven, dat mij zóoveel hebt ontroofd, toch stierven, in mijn jeugd, niet alle vreugdedroomen. 't Licht van mijn zonnig hert werd nimmer nog verdoofd, mijn kinderlijke ziel en werd me niet ontnomen; de Liefde, in wie ik trouw en heilig heb geloofd, de Schoonheid, die bevaart de donkre en wilde stroomen van mijn geteisterd leve' en waakt als alles wijkt, - wat klaag ik nog, waar zooveel wonderen mij lokken, en lenteklaar geluk mijn schamelheid verrijkt. O wind, o frissche wind, o klare klank der klokken, waarbij mijn ziel, verjongd, in schoonheid opendroomt - o godlijke avond onder 't ruischende geboomt... Vorige Volgende